Een onvermijdelijke ervaring die de mens innerlijk doormaakt als gevolg van het trouw uitvoeren van de geestelijke oefeningen is de splitsing van de persoonlijkheid die dan plaatsvindt. De mens zal zich geleidelijk zo voelen, alsof er iets naast hem meegaat, iets dat meedenkt, meehoort, ja zelfs, als de mens innerlijk niet zeer sterk is, meespreekt.
Het is een tweede ik, dat naar voren komt, een dubbelganger, die men uit zich gezet heeft. […] Dat is niet altijd een aangename ervaring. Maar het bewustzijn, deze dubbelganger altijd met zich mee te voeren, zal hem zijn fouten in het bewustzijn roepen, dat hij zich zou moeten verbeteren. Hij moet voortdurend deze aanwezigheid ondervinden, anders zou het gevaarlijk worden en hij bij al zijn hoge idealen en intenties vergeten, wat eigenlijk zijn innerlijk leven en wat zijn fouten zijn. Het zou onder bepaalde omstandigheden zelfs voor een hoge ingewijde levensgevaarlijk zijn, ondanks zijn hoge streven, als hij deze dubbelganger slechts een ogenblik zou vergeten. […] Hoe sterker de dubbelganger naar voren treedt, hoe beter het is voor onze ontwikkeling, want anders zouden we ons overgeven aan grote illusies over onszelf.
Bron: Rudolf Steiner – GA 266b – Aus den Inhalten der esoterischen Stunden – Band II: 1910-1912 – Hannover, 31 december 1911 (bladzijde 274-275)
Eerder geplaatst op 6 januari 2014