Zo moet de esoterische leerling proberen in ieder verschijnsel en in ieder wezen het positieve te zoeken. Hij zal dan al spoedig merken, dat onder de buitenkant van het lelijke een verborgen schoonheid, dat zelfs onder het hulsel van een misdadiger iets verborgen goeds, dat onder het uiterlijk van een waanzinnige op de een of andere manier de goddelijke ziel verborgen is. Deze oefening hangt enigszins samen met wat men de onthouding van kritiek noemt. Men moet deze zaak niet zo opvatten alsof men zwart wit en wit zwart zou moeten noemen. Er is echter een verschil tussen een beoordeling die enkel van de eigen persoonlijkheid uitgaat en aan de hand van sympathie en antipathie van de eigen persoon oordeelt. En er is een standpunt dat zich liefdevol in het vreemde verschijnsel of vreemde wezen verplaatst en zich overal afvraagt: Hoe komt deze ander ertoe zo te zijn en zo te doen? Een dergelijk standpunt komt er geheel vanzelf toe om er meer na te streven het onvolkomene te helpen dan enkel aanmerkingen te maken en het te kritiseren.
Bron: Rudolf Steiner – GA 267 – Seelenübungen (bladzijde 58-59)
Eerder geplaatst op 21 december 2013