Ouders/Kinderen/Karma

De mens wordt naar een bepaald ouderpaar geleid, maar niet enkel aan de hand van zijn eigen aantrekkingskracht. Want hierbij grijpen in en zijn hoog verheven wezens werkzaam, die tegenwoordig nog, aangepast aan de huidige ontwikkelingssituatie, de arbeid op zich hebben genomen om deze verhoudingen in juistheid en gerechtigheid karmisch te ordenen. Als dus bij gelegenheid de ouders schijnbaar eens niet met de kinderen overeenstemmen, dan hoeft daar niet een onjuistheid of onrechtvaardigheid aan ten grondslag te liggen. Daarin ligt misschien menig keer het goede, dat de mens in de meest gecompliceerde omstandigheden terechtkomt en in de vreemdste verhoudingen zijn weg moet vinden, om daardoor te leren.

Bron: Rudolf Steiner – GA 108 – Die Beantwortung von Welt- und Lebensfragendurch Anthroposophie – Breslau, 2 december 1908 (bladzijde 61)

Eerder geplaatst op 10 december 2013

Meningen en standpunten moet de spirituele zoeker zich afwennen

Een eerste grondbeginsel, dat moet worden gewonnen, is de oude, mooie spreuk van de Griekse wijzen: Wie tot de waarheid wil komen, moet de eigen mening niet in acht nemen. […] Meningen en standpunten moet de spirituele zoeker zich afwennen. Hij heeft geen mening, omdat alle meningen zijn als beelden, die vanuit verschillende standpunten ontstaan, en die zo verschillend zijn als de mensen die de wereld van de meest verschillende kanten bekijken. Van de ene kant is het beeld vanuit een materialistisch standpunt, van de andere kanten vanuit een spiritueel of een mechanistisch of vitalistisch standpunt. Dat zijn allemaal meningen. Ze niet theoretisch te erkennen, maar zo te leven met een wereldbeschouwing, dat alle meningen als beelden van verschillende kanten zijn, dat is de innerlijke tolerantie waar het om gaat. Mening en mening moeten zich niet onderling bestrijden. Dan komt er de innerlijke en uiterlijke tolerantie, die we nodig hebben als de mensheid een heilzame toekomst tegemoet wil gaan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 108 – Die Beantwortung von Welt- und Lebensfragen durch Anthroposophie – Wenen, 23 november 1908 (bladzijde 46-47)

Zie ook: Meningen zijn onbelangrijk

Eerder geplaatst op 9 december 2013

Altijd maar weer dat gepraat over “wetenschappelijke bewijzen”

Het heeft niets van doen met wetenschappelijkheid, als men het gepraat aanvoert, dat, voordat de imaginatie of de inspiratie uit de bovenzinnelijke wereld toegepast wordt, deze eerst “wetenschappelijk bewezen” moet worden. Wat een wetenschappelijk bewijs is, moet men echter eerst wel weten. En degenen die tegenwoordig van de geesteswetenschap vaak eisen, dat zij zou moeten “bewijzen”, die laten daarmee enkel zien, dat het wezen van bewijzen hen eigenlijk in werkelijkheid niet duidelijk is, want anders zouden ze moeten weten dat men alleen kan bewijzen, als men feiten terugvoert op andere, eenvoudige feiten. Zelfs in de wiskunde bewijst men zo, dat men gecompliceerde zaken op eenvoudige, onbewijsbare axioma terugvoert. Datgene waaruit het bewijs gehaald wordt, moet eerst waargenomen worden. Waargenomen kan het geestelijke echter alleen als we eerst het bovenzintuiglijke, het geestelijke in onszelf tot bewustzijn brengen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 255b – Die Anthroposophie und ihre Gegner – Bazel, 2 december 1920 (bladzijde 178)

Zie ook: Feiten kan men niet bewijzen

Eerder geplaatst op 8 december 2013

Voortdurende verandering

Een mens die u vandaag hebt gezien, zult u morgen of overmorgen of zelfs na jaren nog herkennen, doordat zijn uiterlijke verschijning bestaan is gebleven. Net zo is dat het geval bij het dier, bij de plant, bij het mineraal. Dat is echter geheel niet het geval bij de wezens die alleen op het onstoffelijk gebied (Duits: astralischen Plan) belichaamd zijn. Die hebben voortdurend een wisselende gestalte, een vorm die bij veel wezens op elk moment een andere wordt; want de gestalte die op het astrale plan waargenomen wordt, is een nauwkeurige afdruk van de innerlijke zielservaringen en zielsactiviteiten van deze wezens.

Denkt u zich eens in, dat u uw ziel beschouwt in de morgen als u net een verheugende brief hebt ontvangen, en het prettige bericht u vervuld heeft met vreugde en plezier, en dit gevoel in uw ziel leeft, en stelt u zich nu voor hoe uw uiterlijke verschijning iedere keer overeenkomend met het zielenleven verandert, hoe anders deze beelden eruit zouden zien in de middag, als u bijvoorbeeld een overlijdensbericht ontvangt, of op het moment dat woede en angst door u heen trekken. Als dan iedere keer uw uiterlijke vorm veranderd zou worden en dit tot uitdrukking zou brengen wat er in de ziel gaande is, dan zou u een beeld hebben van wat er op het astrale vlak gebeurt. Vandaar dus het verwarrende, het wegglippende en zich voortdurende veranderende van de vormen van de astrale wezens.

Bron: Rudolf Steiner – GA 108 – Die Beantwortung von Welt- und Lebensfragen durch Anthroposophie – Wenen, 21 november 1908 (bladzijde 16)

Eerder geplaatst op 5 december 2013

Onwaarschijnlijk, verward, fantastisch

Degenen die veel en al sinds jaren in deze kring werken, of in een andere soortgelijke kring actief zijn, die zullen terugdenken aan de tijd dat ze om zo te zeggen voor de eerste keer iets gehoord hebben van wat de antroposofische geesteswetenschap de mensheid te zeggen heeft, en u zult zich herinneren dat veel van wat u toen als eerste mededelingen gehoord heeft, niet alleen onwaarschijnlijk, maar zelfs verward, fantastisch – zo niet misschien nog veel ergers daarvan gezegd zou moeten worden – heeft geleken. Maar in de loop van de tijd hebben degenen die nader tot de antroposofische wereldbeschouwing kwamen, zich aan een zekere gevoels- en denkwereld gewend, die het mogelijk maakt om dingen die uit de hogere werelden worden meegedeeld, te aanvaarden zoals mededelingen van feiten, die op het fysieke vlak, in de aardse wereld voorvallen, worden aanvaard. Datgene wat men bewijzen voor de geesteswetenschappelijke mededelingen zou kunnen noemen, is geheel en al niet in de richting te zoeken, zoals bewijzen voor de erkende, wetenschappelijke waarheden. Met een dergelijke bewijsvoering zou men niet veel kunnen beginnen. De bewijsvoering die blijkt voor degene die zich inleeft in de antroposofische wereldbeschouwing, ligt in de zeer intieme omvorming die het zielenleven ervaart. En lang voordat de mens het geluk kan hebben om door toepassing van de geesteswetenschappelijke of occulte methoden door te dringen tot aanschouwing van de geestelijke werelden, vormt zich in hem een voorgevoel, een vermoeden van de juistheid, van de diepe gegrondheid van wat meegedeeld wordt over deze hogere werelden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 108 – Die Beantwortung von Welt- und Lebensfragen durch Anthroposophie – Wenen, 21 november 1908 (bladzijde 13-14)

Eerder geplaatst op 4 december 2013