Voor de geboorte is het mensenwezen nog onder de hoede van boven het fysieke staande wezens. Aan hen moeten wij de onmiddellijke individuele betrekking tussen de wereld en het individuele wezen overlaten. Daarom heeft de voorgeboortelijke opvoeding nog geen taak voor het kind zelf. De voorgeboortelijke opvoeding kan enkel een onbewust resultaat zijn van wat de ouders, in het bijzonder de moeder, doen. Is het gedrag van de moeder tot aan de geboorte zo, dat ze in zichzelf tot uitdrukking brengt, wat in morele en verstandelijke zin het juiste is, dan zal vanzelf hetgeen zij in voortdurende zelfopvoeding volbrengt, overgaan op het kind. Hoe minder men eraan denkt het kind, voordat het het licht van de wereld ziet, op te voeden en hoe meer men eraan denkt zelf een juist leven te leiden, hoe beter het voor het kind zal zijn. De opvoeding kan pas beginnen, als het kind daadwerkelijk is opgenomen in de wereld op het fysieke vlak, en dat is wanneer het kind begint de buitenlucht in te ademen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 293 – Allgemeine Menschenkunde als Grundlage der Pädagogik – Stuttgart, 21 augustus 1919 (bladzijde 22)
Eerder geplaatst op 30 juli 2013
Regelmatig lees ik, sinds kort, deze dagelijkse tekstjes en zie vaak overeenkomsten met de spirituele filosoof Omraam Mikhaël Aïvanhov.
Ook dit stukje doet mij denken aan het boekje : De opvoeding begint voor de geboorte.
“Elk kind is een ziel waarop de moeder reeds tijdens de zwangerschap een gunstige invloed kan uitoefenen door harmonieuze gedachtes en gevoelens en een evenwichtige levenswijze. De ziel komt niet tijdens de zwangerschap in het lichaam van het kind. Weliswaar leeft het kind in de moederschoot, klopt zijn hartje en voedt het zich, maar zijn ziel is nog niet tot zijn lichaam doorgedrongen, dat gebeurt pas op het ogenblik van de geboorte, bij de eerste adem van het kind.
Maria
In Lak’ ech
Inderdaad een zeer frappante overeenkomst met deze tekst van Steiner.