Stelt u zich eens voor, een mens wordt gedood, hij gaat door een ongeluk te gronde. Nemen we aan, een mens vindt in zijn dertigste jaar de dood. Voor de uiterlijke fysieke beschouwing is zo’n plotselinge dood een soort toeval; maar voor de geesteswetenschappelijke beschouwing is het eenvoudig lachwekkend om zo’n zaak als toeval te zien. Want op het moment dat door een uiterlijke oorzaak, van buitenaf, een mens plotseling overlijdt, gaat er snel ontzaglijk veel in hem om. Bedenkt u, bij de gewone gang van zaken zou deze zelfde mens, die met dertig jaar de dood zou vinden, misschien zeventig, tachtig, negentig jaar zijn geworden. Dan zou hij, doordat hij van zijn dertigste tot zijn negentigste jaar nog geleefd zou hebben, langzaam achter elkaar veel in het leven meegemaakt hebben aan levenservaring. Wat hij zo in zestig jaar zou hebben doorgemaakt aan levenservaring, maakt hij, als hij in zijn dertigste jaar gedood wordt, kort, misschien in een halve minuut zou het kunnen zijn, door. De tijdsverhoudingen zijn, als de geestelijke wereld in beschouwing komt, nu eenmaal anders dan ze hier op het fysieke plan verschijnen. Een snelle dood, die door externe gebeurtenissen wordt veroorzaakt – men moet de zaak zeer precies nemen -, kan in bepaalde omstandigheden de ervaring, de ervaring zeg ik, de levenswijsheid van het hele leven, dat nog zou hebben kunnen komen, laten doormaken.
Bron: Rudolf Steiner – GA 180 – Mysterienwahrheiten und Weihnachtsimpulse – Dornach, 12 januari 1918 (bladzijde 235)
Eerder geplaatst op 16 april 2013
Maar hoe dan? Je doet tijdens het leven ervaringen op in een sociale context en aan maatschappelijke – en wereldgebeurtenissen. Daarom zijn we op deze aarde geïncarneerd. En dan ineens, als je vroeg sterft, blijkt dat allemaal niet meer nodig te zijn geweest?
Ja, dat vroeg ik mij ook af, Bernard. Iemand die op zijn dertigste plotseling sterft door een ongeluk of een of andere ramp, maakt in een paar seconden of minuten een gigantische angst en een enorm verdriet door. Ik kan me voorstellen dat dit van zeer grote betekenis is en dat een mens daardoor voorgoed verandert, maar dat dit dan alle andere ervaringen, ontmoetingen enzovoort, die hij anders misschien nog in 40 of 50 jaar zou meemaken,kan vervangen, daar begrijp ik niet veel, beter gezegd geen donder, van.
In de geestelijke wereld is geen ruimte en geen tijd. Onze existentie daar is gewoon ZIJN. We kunnen ons, met onze door de materiële wereld gevormde hersenen en begripsvermogen, daar geen voorstelling van maken en dat moeten we ook niet proberen. Alle verhalen uit bijna-dood-ervaringen bijvoorbeeld worden in onze hersenen tot beeld, lees wat Eben Alexander er over schrijft. Maar het gaat dus eigenlijk om de indruk die er bij je achterblijft, zoals je een ervaring weliswaar met feiten kunt omschrijven, maar het innerlijke gevoel ervan – wat die ervaring uiteindelijk oplevert – is heel subjectief en wat het je oplevert aan zeg maar levenswijsheid is ook heel persoonlijk en hangt van je innerlijke rijpheid af.
In je citaat zegt Steiner dat de jong-gestorvene “in bepaalde omstandigheden” en bij een externe oorzaak, “de ervaring” – en dat herhaalt hij nog eens – kán doormaken. Dus dat is dat heel persoonlijke subjectieve gevoel wat tot levenswijsheid zou kunnen leiden.
Ik stel me voor dat het is alsof je in die “halve minuut” – en dat kan op zo’n moment voor diegene als een eeuwigheid zijn – tot een doorzicht van je karma komt, met de persoonlijke subjectieve ervaring die daar bij hoort.