Degene die niet in volledige onbescheidenheid gelooft dat zijn wijsheid de som van alle wijsheid is, dat zijn oordeelskracht de hoogste oordeelskracht voorstelt, die zal spoedig kunnen bemerken dat er andere mensen naast hem zijn, die meer wijsheid en oordeelsvermogen hebben (dan hijzelf), en hij zal naar dezen luisteren, zal zich door hen onderrichten laten. Hij zal, als hij enig inzicht wint, ertoe komen zich te zeggen: Ik heb nog de weg te gaan, die anderen al gegaan zijn. Hoe meer inzicht de mens verkrijgt, hoe bescheidener hij wordt in deze richting. Des te duidelijker wordt het voor hem hoeveel hij nog heeft te leren en des te meer is hij dan geneigd om degenen te vinden die hem iets van hun hoogte, die hij nog niet bereikt heeft, te zeggen hebben. Als iemand denkt van niemand iets te kunnen leren, dan is dat een zeker bewijs dat hij niet ver gevorderd is. Hoe meer een mens gevorderd is, hoe meer hij komt tot een zeker weten dat de mensen op verschillende trappen van ontwikkeling staan en dat er in alle tijden mensen zijn geweest, die spirituele leiders der mensheid geweest zijn, welke in de ontwikkeling hun medebroeders vooruitgelopen waren, de hoogst ontwikkelden, de meest vergevorderden der mensheid.
Bron: Rudolf Steiner – GA 264 – Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der Esoterischen Schule 1904 – 1914 (bladzijde 353-354)
Eerder geplaatst op 25 januari 2013