In eerste instantie kan het grotesk, paradoxaal lijken, dat iemand in zijn ziel laat werken, wat nu besproken wordt, maar waarom het zou moeten worden gedaan, zullen we later karakteriseren. Nemen we aan, iemand stelt zich voor dat hij twee glazen voor zich heeft, een leeg glas en een gedeeltelijk met water gevuld glas. Nu giet hij het water uit het gevulde glas in het lege glas en stelt zich voor dat, doordat hij het water uit het gevulde glas in het lege glas giet, het gevulde glas niet, zoals in de buitenwereld gebeurt, steeds leger en leger wordt, maar steeds voller en voller. Dat is vooreerst wel een paradoxaal idee, maar deze voorstelling is een zinnebeeld en dat het een zinnebeeld is, moet in het bewustzijn van de spirituele onderzoeker leven. Het moet als het ware symbolisch voor onze ziel de natuur en het wezen van de menselijke liefde karakteriseren. Met de menselijke liefde en met alles wat in het algemeen onder het idee van liefde valt, is het zeker zo dat deze bron van liefde zo oneindig diep en zo oneindig rijk is, dat als we met het feit van de liefde in aanraking komen, we elke keer bescheiden moeten toegeven: Dit mysterie van de liefde is in zijn ware wezen zeer zeker voor iedere ziel ondoorgrondelijk. En hoe meer we dit gevoel van ondoorgrondelijkheid hebben, des te beter is het voor de inhoud en de intensiteit van ons leven. Maar één eigenschap kunnen we met alle duidelijkheid van de werkelijke liefde weten en benadrukken: dat is de eigenschap die ons symbolisch door het beeld weergegeven wordt, waarvan we zojuist gesproken hebben.
De mens die de andere mensen liefde, daden van liefde schenkt, wordt door wat hij uit liefde doet, nooit armer, nooit leger, maar hij wordt steeds voller en voller, steeds rijker en rijker in zijn zielenleven. Deze kwaliteit van de liefde hebben we als het ware verhelderend voor ons als we ons het beeld van twee glazen voorstellen en het overgieten van het water van het ene glas in het andere.
Bron: Rudolf Steiner – GA 62 – Ergebnisse der Geistesforschung – Berlijn, 21 November 1912 (bladzijde 123-124)