Het kwaad en hindernissen: waar is het goed voor?

De ontwikkeling verloopt zo dat de mens zich steeds weer om zo te zeggen obstakels in de weg legt. […] Men mag niet zo denken, dat men zegt: het zou beter zijn voor de mens, als hij zich geen hindernissen in de weg legde. Doordat hij zich hindernissen en belemmeringen in de weg legt, wordt hij sterk, doet hij ervaring op. Doordat hij de obstakels die hij zichzelf in de weg heeft gelegd, ook weer elimineert en overwint, wordt hij pas het sterke wezen aan het eind van de aardeontwikkeling, dat hij moet worden. Het is beslist in de zin van de evolutie van de aarde gelegen, dat hij zichzelf stenen in de weg legt. En zou hij zich geen kracht moeten veroveren om de barrières weer uit de weg te ruimen, dan zou hij die kracht ook niet verkrijgen. Dat wil zeggen: de wereld zou deze kracht die hij daardoor ontwikkelt, kwijt raken (Duits: verlustig gehen). We moeten er geheel van afzien wat er aan goed en kwaad met zulke hindernissen en weerstanden verbonden is. We moeten er alleen naar kijken, dat de wijsheid van de wereld vanaf het begin in de menselijke aardeontwikkeling erop gericht is de mensen de mogelijkheid te bieden om zich hindernissen in de weg te kunnen leggen, opdat hij ze weer uit de weg kan ruimen en dan de grote, sterke kracht voor later in de wereld kan hebben. Men zou zelfs kunnen zeggen: De wijsheid der wereldleiding heeft de mensen slecht laten worden, heeft hem de mogelijkheid van het kwaad, van het schade aanrichten gegeven, zodat hij door het goedmaken van de schade, in de overwinning van het kwaad, in het verloop van de karmische ontwikkeling een sterker wezen wordt, als hij anders geworden zou zijn, wanneer hij als vanzelf zijn doel zou bereiken. Zo moet men het belang en de rechtvaardiging van tegenwerkingen en hindernissen zien.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn, 26 januari 1909 (Bladzijde 207-208)

Eerder geplaatst op 22 september 2012