Over examens voor leraar/onderwijzer  

Men examineert tegenwoordig degenen die leraar willen worden erop of ze dit of dat weten. Maar wat stelt men daardoor vast? In de regel toch enkel dat de persoon in kwestie een keer in de tijd voordat hij het examen afleggen moet iets in zijn hoofd gehamsterd heeft, wat hij, als hij enigszins geschikt is, voor ieder afzonderlijk lesuur ook uit zo en zo veel boeken zou kunnen lezen, wat men zich dag voor dag voor het onderwijs eigen zou kunnen maken, waarvoor het helemaal niet noodzakelijk is het op deze manier te verwerven, zoals het tegenwoordig wordt gedaan. Wat echter vóór alles bij een dergelijk examen nodig zou zijn, is dat men te weten zou moeten komen of de betrokken persoon hart en gevoel heeft, of hij er aanleg voor heeft (Duits: ob er das Blut dafür hat), geleidelijk een goede verhouding van zichzelf met de kinderen tot stand te brengen. Niet de kennis zou men door het examen moeten onderzoeken, maar men zou moeten nagaan hoe sterk en hoe veel de persoon mens is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – Weltenleben/Anthroposophische Lebensgaben /Bewußtseins-Notwendigkeiten für Gegenwart und Zukunft – Berlijn, 26 maart 1918 (bladzijde 136)