Tot ongeveer zijn zevende jaar is het kind een nabootsend wezen. En ik zeg dit getal zeven echt niet uit een of andere mystieke neiging, maar omdat de tandenwisseling werkelijk een belangrijk punt is in de hele levensontwikkeling van het kind. – Het kind leert door nabootsing de bijzondere aard van zijn bewegingen, ook zijn taal; het ontwikkelt zelfs op deze wijze de vorm van zijn gedachten. Omdat de samenhang tussen de omgeving van het kind en het kind zelf niet enkel van uiterlijkheden afhankelijk is, maar onmeetbare invloeden (Duits: Imponderabilien) in zich bergt, moeten ouders en opvoeders, die in de omgeving van het kind leven, zich ervan bewust zijn dat het kind zich aanpast aan wat de volwassenen in zijn omgeving niet alleen uiterlijk doen – niet alleen wat ze zeggen -, maar wat ze ervaren, wat ze voelen, wat ze denken. Men gelooft dat gewoonlijk niet in onze materialistische tijd, dat er ook een onderscheid is met betrekking tot de vorming van het kind, of we ons in de nabijheid van een kind aan edele of onedele gedachten overgeven, omdat men de samenhangen in het leven alleen vanuit het materiële beziet, en niet hoe de dingen met onweegbare factoren samenhangen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 297a – Erziehung zum Leben – Amsterdam, 28 februari 1921 (bladzijde 53-54)
Eerder geplaatst op 1 juni 2012