Terwijl wij door onze pijn en lijden aan ons zelf komen (zu uns selber kommen), ons zelf volkomener maken, ontwikkelen we door onze lust en vreugde – echter alleen als we ze als genade beschouwen – het gevoel, dat men alleen noemen kan een gevoel van gelukzalig rusten in de goddelijke machten en krachten van de wereld. En daarom is de enig gerechtvaardigde stemming tegenover plezier en vreugde alleen dankbaarheid. En niemand gaat op de juiste wijze om (Duits: komt zurecht mit) met lust en vreugde, die in eenzame uren van zelfkennis lust en vreugde toeschrijft aan zijn karma. Schrijft hij het aan zijn karma toe, dan geeft hij zich over aan een vergissing, die het geestelijke in ons verzwakt, verlamt. Iedere gedachte, dat een lust, een vreugde verdiend zou zijn, verzwakt en verlamt ons. Dat lijkt hard te zijn, want menigeen zou wel graag willen, als hij zich zijn smarten toeschrijft als zelf gewild en hem toekomend door zijn individualiteit, dat hij ook de eigen heer zou zijn over zijn lust en vreugde.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 130 – Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit – Wenen, 8 februari 1912 (bladzijde 250)