[…] Om nu deze hele volgende cultuurontwikkeling, waar we op aansturen, te begrijpen, is het goed dat we nu dieper op de bijzondere kenmerken van onze zielen in de volgende incarnaties ingaan. Tegenwoordig, in ons intellectuele tijdperk, staan voor alle zielen intellect en moraliteit tamelijk naast elkaar. Iemand kan tegenwoordig een heel slim mens zijn en daarbij immoreel, omgekeerd kan men zeer moreel zijn en helemaal niet erg slim. […] Nu willen we eens de ontwikkelingsfasen door het vijfde, zesde en zevende na-atlantische cultuurtijdperk voor onze ziel plaatsen, om te zien, hoe de intellectualiteit, de esthetiek en de moraliteit op onze zielen zullen werken. Terwijl in onze tijd, in het vijfde cultuurtijdperk, ons intellect gehandhaafd kan blijven, ook als we geen welgevallen hebben in moreel handelen, zal dat in het zesde tijdperk heel anders zijn. In het zesde cultuurtijdperk, dus ongeveer vanaf het jaar 3000, zal het immorele verlammend op de intellectualiteit werken. Wie intellectueel is en daarbij immoreel, zal zijn intellect tot een schemertoestand reduceren met de ontwikkeling van de immoraliteit. En dit zal steeds meer in de toekomstige evolutie van de mensheid optreden, zodat de mens die niet moreel is, geen intellectualiteit verwerven kan, omdat dit alleen door morele handelingen mogelijk zal zijn. En in de zevende na-atlantische cultuurperiode zullen er geen mensen zijn, die verstandig kunnen zijn en niet moreel.
Bron: Rudolf Steiner – GA 130 – Das esoterische Christentum und die geistige Führung der Menschheit – Milaan, 21 september 1911 (bladzijde 44-45-46)