Men kan er niets tegen hebben als iemand zegt: ‘Ik wil me aan een opgave wijden waarmee ik overweg kan.’ Dat staat de mensen vrij. Maar het is niet in de menselijke vrijheid om te zeggen: Wat ik niet weet, kan een ander ook niet weten. – Al het filosoferen over wat de mens niet weten kan, is eigenlijk in feite een wetenschappelijke onbeschaamdheid, en bovendien is het een ongekende wetenschappelijke grootheidswaan, omdat men zich opwerpt als de macht die uitmaakt wat onderzocht kan worden en niet onderzocht kan worden, omdat men wat men zelf aannemen wil, als gezaghebbend voor alle andere mensen opstelt. Wat een onmacht ligt in de zin: ‘Er zijn grenzen van de kennis!’ Welk een hoogmoed en eigendunk daarin ligt, zou men ook eens duidelijk moeten inzien. Dat zou niet in de oren gefluisterd, maar geschetterd moeten worden.
Bron: Rudolf Steiner – GA 164 – Der Wert des Denkens für eine den Menschen befriedigende Erkenntnis/Das Verhältnis der Geisteswissenschaft zur Naturwissenschaft – Dornach, 4 oktober 1915 (bladzijde 215)
Eerder geplaatst op 10 april 2012.