Over angst voor de dood

In de ogenblikken waarop de mens de poort ziet, die men door gaat bij de dood, dan ziet hij ook talrijke, de mensen hinderende, hem verderfelijk tegemoettredende krachten. De meesten echter trekken deze krachten aan door de angst voor de dood. Hoe groter de doodsangst, hoe sterker hun macht is. De angst voor de dood is altijd een deel van de angstgevoelens. Als uitgedroogde zakken verschijnen deze krachten en machten, als de mens zich sterk maakt en weet, dat hij door geen angst voor de dood aan de gebeurtenis van de dood iets veranderen kan.

Tot de overwinning van de doodsangst, tot het moedig de dood onder ogen zien, komt de mens alleen als hij weet dat in zijn innerlijk een onsterflijke, eeuwige kern is, voor wie de dood enkel een metamorfose van het leven is, een verandering van levensvorm. Zodra de mens de onsterfelijke kern in zichzelf vindt door de geesteswetenschap, voedt hij zich meer en meer op tot overwinning van alle dergelijke gevoelens, uiteindelijk ook tot overwinning van wat men angst voor de dood noemt. Hoe materialistischer de mens echter wordt, hoe angstiger voor de dood hij wordt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – Berlijn 12 december 1907 (bladzijde 146)

Eerder geplaatst op 7 april 2012.

Er zijn in de geestelijke wereld wezens voor wie angst en vrees een welkom voedsel zijn

Er zijn in de geestelijke wereld wezens voor wie angst en vrees, die van de mensen uitgaan, als een welkom voedsel zijn. Heeft de mens geen angst en vrees, dan hebben deze wezens honger. Wie hier nog niet diep van is doordrongen, zou dit als een vergelijking kunnen nemen. Maar wie de zaak kent, weet dat het een realiteit is. Gaat er van de mens vrees en angst en paniek uit, dan vinden deze wezens een welkome voeding en ze worden machtiger en machtiger. Het zijn de mensen vijandige wezens. Alles wat zich voedt met negatieve gevoelens, met angst, vrees en bijgeloof, met wanhoop, met twijfel, dat zijn in de bovenzinnelijke wereld mensen vijandige machten, die wreedaardige aanvallen op hen uitvoeren als ze gevoed worden. Daarom is het vóór alles noodzakelijk dat de mens, die de geestelijke wereld binnen gaat, zich eerst sterk maakt tegen vrees, hopeloosheid, vertwijfeling en angst. Dat zijn echter nu juist gevoelens, die echt hedendaagse cultuurgevoelens zijn, en het materialisme is, omdat het de mensen afvoert van de spirituele wereld, zeer geschikt om door hopeloosheid en vrees voor het onbekende deze aan de mensen vijandige machten tegen hen op te roepen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – Berlijn, 12 december 1907 (bladzijde 145)

Eerder geplaatst op 25 februari 2012.

Slaapmiddel

Er zijn mensen die slecht kunnen slapen, nietwaar. Als men jonge mensen heeft, die slecht kunnen slapen en men geeft hen een slaapmiddel, opium, morfine, nu ja, dan slapen ze beter; dat is zeker. Daar is niets tegen in te brengen. Maar de zaak is toch zo, dat als men jeugdige mensen steeds weer als slaapmiddel morfine of welk ander slaapmiddel dan ook geeft, dan wordt het lichaam naar verloop van tijd zwak. Hij heeft vooral steeds meer van dit slaapmiddel nodig. Hij kan niet meer zonder dit slaapmiddel. Hij wordt afhankelijk van dit middel en men heeft dan later toch met een mens te doen, die niet in het volle bezit van zijn krachten is. Daarom is het beter dat men erover nadenkt, hoe men de slapeloosheid meer op innerlijke wijze kan bestrijden. En men kan deze op innerlijke wijze bestrijden. Als men de mensen er werkelijk toe brengt, dat hij zich inspant altijd maar hetzelfde woord te denken, dan krijgt hij meer en meer van binnen de kracht om in te slapen. En dat is beter. Daardoor verzwakt de mens zichzelf niet.

Bron: Rudolf  Steiner – GA 348 – Über Gesundheit und Krankheit  Dornach, 2 december 1922 (bladzijde 85-86)

Eerder geplaatst op 23 februari 2012.

Theorieën stelt men in de regel op voor wat men in de praktijk niet heeft  

De mensen voelen zich vandaag de dag geweldig goed, als ze de spreuk van Goethe horen: Materie in geest, geest in materie. – Het is mooi dat de mensen zich prettig voelen daarbij, want het komt immers werkelijk overeen met een realiteit. Maar voor wie gewend is overal het geestelijke en het fysieke samen te zien, kan het ook een trivialiteit zijn, als men hem nog tot erkenning van deze vanzelfsprekendheid aanmaant. En dat de mensen zich zo aangenaam voelen, als zoiets theoretisch voor hen wordt opgesteld, dat is juist een bewijs ervoor dat ze het in de praktijk niet bezitten. Zeer besliste theorieën zijn in de regel een bewijs dat men het betreffende in de praktijk niet heeft, zoals de geschiedenis aantoont. De mensen zijn pas begonnen over het heilige avondmaal in theorieën te discussiëren, toen ze in de praktijk de zaak niet meer het nodige gevoel tegemoet brachten. Theorieën stelt men in de regel op voor wat men niet heeft, niet voor wat men in het leven heeft.

Bron: Rudolf Steiner – GA 303 – Die gesunde Entwickelung des Menschenwesens -Eine Einführung in die anthroposophische Pädagogik und Didaktik – Dornach, 28 december 1921 (bladzijde 103-104)

De theorieën zijn heel knap en scherpzinnig, maar kunnen toch de werkelijkheid niet raken

De mens spreekt tegenwoordig van de ziel en de geest, zeker; […]. En dan stelt hij grote filosofieën op welke verhouding er tussen de ziel en het lichaam bestaat. Er worden door de schranderste mensen uitvoerige theorieën opgesteld. De theorieën zijn heel knap, heel scherpzinnig, maar ze kunnen toch niet de werkelijkheid raken, om de eenvoudige reden dat de werkelijkheid alleen blijkt, als men de volledige mens, in de gehele mens, in directe waarneming, het geestelijk-psychische en het fysiek-lichamelijke elkaar doordringend, kan doorzien. En wie de menseninzichten van tegenwoordig goed beschouwt, die zal ook vinden hoe grauw en nevelachtig zowel de uiterlijke als ook de innerlijke mensenkennis is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 303 – Die gesunde Entwickelung des Menschenwesens -Eine Einführung in die anthroposophische Pädagogik und Didaktik – Dornach, 28 december 1921 (bladzijde 102-103)