In de ogenblikken waarop de mens de poort ziet, die men door gaat bij de dood, dan ziet hij ook talrijke, de mensen hinderende, hem verderfelijk tegemoettredende krachten. De meesten echter trekken deze krachten aan door de angst voor de dood. Hoe groter de doodsangst, hoe sterker hun macht is. De angst voor de dood is altijd een deel van de angstgevoelens. Als uitgedroogde zakken verschijnen deze krachten en machten, als de mens zich sterk maakt en weet, dat hij door geen angst voor de dood aan de gebeurtenis van de dood iets veranderen kan.
Tot de overwinning van de doodsangst, tot het moedig de dood onder ogen zien, komt de mens alleen als hij weet dat in zijn innerlijk een onsterflijke, eeuwige kern is, voor wie de dood enkel een metamorfose van het leven is, een verandering van levensvorm. Zodra de mens de onsterfelijke kern in zichzelf vindt door de geesteswetenschap, voedt hij zich meer en meer op tot overwinning van alle dergelijke gevoelens, uiteindelijk ook tot overwinning van wat men angst voor de dood noemt. Hoe materialistischer de mens echter wordt, hoe angstiger voor de dood hij wordt.
Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Die Erkenntnis der Seele und des Geistes – Berlijn 12 december 1907 (bladzijde 146)
Eerder geplaatst op 7 april 2012.