Over waarneming van het karma van een mens

Als men op het karma van een mens wil komen, moet men hem niet op zijn beroep, niet op zijn sociale omstandigheden en niet op zijn kunnen of niet-kunnen bekijken, maar men moet diep in zijn ziel gaan, in de eigenschappen, in de vermogens (Duits: Fähigkeiten) die uiteindelijk in principe in elk beroep tot uitdrukking kunnen komen. Want men moet immers zien naar wat de mens in een vorig aardeleven was. […] Men moet er mee beginnen al het uiterlijke te doorzien en naar het innerlijk te kijken, het zuiver menselijke, dat waardoor de mens innerlijk mens, individueel geaard mens is.

Bron: Rudolf Steiner – GA 346 – Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken V – Dornach, 9 september 1924 (bladzijde 79)