Het zou kunnen lijken alsof wat ik zojuist beschreven heb over het doorlopen van de mens door het leven tussen dood en nieuwe geboorte, altijd zou betekenen dat de opeenvolgende aardelevens altijd volkomener en volmaakter zouden zijn. Dat is echter in de praktijk niet het geval. […] Het blijkt dan dat we niet altijd in staat zijn na de dood te overzien welke krachten we ons moeten verwerven om begaan onrecht te kunnen goedmaken. En daar werken vele krachten mee, zodat het kan zijn dat we wat we uit egoïsme in het leven voor de dood begaan hebben, door een nog groter egoïsme denken te kunnen vereffenen, en wat we aan dwaasheid gedaan hebben door een nog grotere dwaasheid compenseren willen. Daardoor kan het gebeuren dat de volgende aardse incarnatie nog onvolmaakter verschijnt, als een nog zwaardere scholing dan de laatste was. Over het geheel genomen is echter de doorgang van de mens door de herhaalde levens op aarde toch een vooruitgang (Duits: Aufstieg).
Bron: Rudolf Steiner – GA 63 – Geisteswissenschaft als Lebensgut – Berlijn 4 december 1913 (bladzijde 167-168)