Als de mens in het turnen, in gymnastische oefeningen actief is, waarbij hij zijn spieren zo in beweging moet zetten, dat hij daarbij geheel niet kan combineren, dat hij helemaal niet zijn verstand inspant, maar rechtstreeks aan het beproeven van de spieren, dus aan het doen en niet aan het begrijpen zich ontvouwt, dan hebben we met een zelfopvoedend spel te maken. Hieruit zien we meteen een belangrijk principe voor alle zelfopvoeding van de mens. Dat is dat de mens die zichzelf op te voeden heeft, zowel door de opvoeding van zijn wil als door de opvoeding van zijn verstand, bij de opvoeding van zijn wil er vóór alles op zal zijn aangewezen, deze wilsopvoeding, deze wilscultuur door de omgang, de uitwisseling met de buitenwereld te verkrijgen. De wil van de mens kan niet door innerlijke denkoefening en verstandelijke oefeningen opgevoed worden, maar de wil wordt sterk gemaakt, zodat de mens een vast steunpunt in zijn innerlijk heeft, als hij deze cultivering van het willen in de wisselende verhoudingen met de buitenwereld zoekt. Daarom is het voor de gewone, alledaagse zelfopvoeding schadelijk, in hoge mate de zelfopvoeding schadend als de mens door innerlijke middelen, door innerlijke training zijn wil voor het uiterlijke leven probeert te versterken.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – GA 61 – Menschengeschichte im Lichte der Geistesforschung – Berlijn 14 maart 1912 (bladzijde 430)