Geestesziekte – Juist psychisch-geestelijke ziekten moeten met medicijnen behandeld worden

De allereerste bron bij de zogenaamde geestelijke stoornissen ligt in de orgaansystemen, al is het soms ook moeilijker om waar te nemen. Omdat geestelijke stoornissen primair in de orgaansystemen liggen, is het dikwijls zo troosteloos om te zien, hoe men door geestelijk-psychische behandeling het allerminste vat krijgt op deze dingen, hoe men feitelijk veeleer bij werkelijk lichamelijke ziekten door geestelijke behandeling iets bereiken kan dan juist bij zogenaamde geestelijke ziekten. Men zal zich moeten aanwennen om juist psychisch-geestelijke stoornissen met medicijnen te behandelen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 312 – Geisteswissenschaft und Medizin – Dornach 2 april 1920 (bladzijde 258)

Eerder geplaatst op 6 januari 2012.

Over te vroeg lezen, verkalking en kaalhoofdigheid

Leert het kind te vroeg lezen, dan leidt men het te vroeg in de abstractheid. En u zou talloze latere sclerotici (zie Wikipedia Sclerose) een plezier doen voor hun leven, als u hen niet te vroeg het lezen zou bijbrengen als kinderen. Want deze verharding van het hele organisme, die later in de meest verschillende vormen van sclerose optreedt, die kan men terugvoeren op een verkeerde manier van het onderwijzen van het lezen. Natuurlijk komen deze dingen ook nog van veel andere zaken, maar het gaat erom dat deze dingen er zeer zeker zijn, dat een meer natuurlijk onderricht vanuit ziel en geest gezondmakend op het lichaam werkt. Als u begrijpt, hoe u het onderwijs en de opvoeding moet vormgeven, dan begrijpt u tegelijk hoe u het kind de beste gezondheid voor zijn leven kunt geven. En u kunt er zeer zeker van zijn: zouden er in het huidige schoolsysteem gezondere methoden heersen, dan zou menigeen van het mannelijk geslacht niet zo vroeg met een kale kop rondlopen, zoals dat zeer vaak het geval is!

Bron: Rudolf Steiner – GA 306 – Die pädagogische Praxis – Dornach, 18 april 1923 (bladzijde 82)

Christendom

Het christendom is een beschouwing die in alles een openbaring van het goddelijke ziet. In al het stoffelijke hebben wij een illusie, als we het niet als een uitdrukking van het goddelijke zien. Verloochenen we de buitenwereld, dan verloochenen we het goddelijke; negeren we de materie, waarin God zich geopenbaard heeft, dan negeren we God.

Bron: Rudolf Steiner –  GA 095 –Vor dem Tore der Theosophie – Stuttgart 4 september 1906 (bladzijde 139)

Eerder geplaatst op 26 december 2011.

Geboden in intellectualistische vorm verpesten veel bij kinderen

Dat is het ontzaglijk belangrijke bij de morele opvoeding: Als we de kinderen kant en klare geboden bijbrengen, die al begrippen zijn, dan vergen we van hem de moraal in ideeënvorm op te nemen, en dan komt de antipathie; tegen morele geboden, die abstract zijn geformuleerd, verzet het innerlijk organisme van de mens zich, komt het in opstand. Als ik het kind beweeg om zelf eerst uit het leven, uit het gemoed, uit het voorbeeld, uit alle dingen het morele gevoel te formuleren, en het dan tot onderscheiding laat komen, zodat het kind zelf de geboden vormt, zichzelf autonoom, in vrijheid de zedelijke geboden vormt, dan breng ik het in een activiteit die zijn hele persoon vereist. Met morele geboden maak ik echter de kinderen de moraal tegen, en dat speelt een rol van enorme betekenis in ons tegenwoordige sociale leven. Men vermoedt helemaal niet hoeveel aan de mooiste, de heerlijkste, de meest majestueuze morele impulsen bij de mensheid een afkeer verwekt hebben, omdat het intellectualistisch gegeven is in de vorm van geboden, in de vorm van intellectualistische ideeën.

Bron: Rudolf Steiner – GA 305 –Die geistig-seelischen Grundkräfte der Erziehungskunst – Oxford, 25 augustus 1922 (bladzijde 173-174)

P.S. Titel is niet van Steiner, maar van mezelf.

Morele vorming hangt nauw samen met de manier waarop en hoe men met getallen geleerd heeft om te gaan

Waar het in een optelling aankomt dat is altijd de som, niet de delen. […] Het kind zo opvoeden in het leven dat het zich instelt om gehelen te zien, niet altijd van het mindere tot het meer over te gaan. Dat oefent een buitengewoon sterke invloed uit op het gehele zielenleven van het kind. Als het kind eraan gewend wordt om op te tellen (Duits: hinzuzufügen), dan ontstaat de morele aanleg die vooral dat vormt wat de kant opgaat van het hebzuchtige (Duits: dem Begehrlichen). Als van het geheel naar de delen overgegaan wordt, en dienovereenkomstig ook het vermenigvuldigen geleerd wordt, dan krijgt het kind de neiging niet het begeerlijke zo sterk te ontwikkelen, maar het ontwikkelt dat wat in de zin van de platonische wereldbeschouwing genoemd kan worden de bezonnenheid, de matigheid in de edelste zin van het woord. En wat iemand in het morele bevalt en niet bevalt, hangt nauw samen met de manier waarop en hoe men met getallen geleerd heeft om te gaan. Tussen het omgaan met getallen en de morele ideeën, impulsen lijkt op het eerste gezicht geen logische samenhang, zo weinig dat iemand die alleen intellectualistisch wil denken, daarover kan spotten, als men hierover spreekt. Het kan hem lachwekkend voorkomen. Men begrijpt het ook heel goed, als iemand erover lachen kan, dat men bij het optellen van de som moet uitgaan en niet van de optelgetallen. Maar als men de blik richt op de werkelijke samenhangen in het leven, dan weet men dat de logisch verst van elkaar verwijderde dingen in het werkelijke bestaan vaak zeer dicht bij elkaar staan.

Bron: Rudolf Steiner – GA 305 –Die geistig-seelischen Grundkräfte der Erziehungskunst – Oxford, 21 augustus 1922 (bladzijde 112)