De eerlijke kenner weet altijd minder dan degenen die geen eerlijke kenners zijn. De eerlijke kenner houdt zichzelf altijd voor veel dommer dan degenen zichzelf houden, die luchthartig uit het een of ander een zogenaamd zo volledig mogelijke voor de mensen bereikbare kennis in elkaar timmeren.
Bron: Rudolf Steiner – GA 273 – Das Faust-Problem Die romantische und die klassische Walpurgisnacht – Dornach, 18 januari 1919 (bladzijde 222)
P.S. De titel is niet van Steiner, maar van mezelf. Ik maak uit dit citaat op, dat een eerlijke kenner goed beseft dat hij toch eigenlijk maar heel weinig weet en begrijpt en dat hij zich niet zo veel verbeeldt als degenen die menen dat ze alles weten en begrijpen.
Volgens mij heeft dit vooral met(lager) ego te maken. Zelfs als men weet of meer weet dan anderen of ‘ denkt meer te weten’ dan anderen moet men zich nederig opstellen . Geef ook aan wie erom vraagt .en loop er niet mee te koop is een stelregel .
Bescheiden zijn is de deugd.
In GA 272 en GA 273, ‘Faust, der strebende Mensch’ en ‘Das Faust-Problem Die romantische und die klassische Walpurgisnacht’, analyseert en behandelt Steiner allerlei levenskwesties en menselijke karaktereigenschappen en gedragingen en op treffende wijze vanuit diepe geesteswetenschappelijke inzichten. Op bladzijde 222 van GA 273 voert Steiner Goethe op als een sprekend voorbeeld van iemand die bescheiden te werk ging bij zijn kennisstreven en ook de innerlijke eerlijkheid had, dat wil zeggen ook naar zichzelf toe, om geen kennis te veinzen over zaken waarmee hij zelf geen ervaring had of waarmee hij zelfs geen directe ervaring meer kon opdoen, althans niet meer die menselijke ervaring zoals die oorspronkelijk was geweest in de mensheidsontwikkeling. Het ging in dit geval om navoelbaarheid voor moderne mensen van de mysteriecultus van de Cabiren, welke door Goethe ook in zijn Faust wordt opgevoerd.
Tekstcitaat 1 (GA 273, bladzijde 222):
[…] “Das ist gerade, was so intensiv aus Goethes Natur heraus wirkt, diese absolute Ehrlichkeit. Diese anerkennt zum Beispiel auch gegenüber dem Kabirenrätsel: Ja, ich kann aber als moderner Mensch, dem nicht mehr das alte atavistische Hellsehen zur Verfügung steht, nicht wissen, was die Griechen bei den Kabiren gedacht haben, ich kann es nicht ganz wissen! – Aber vielleicht ist das nicht einmal das Wichtigste, sondern Goethe hatte die Empfindung, in ihm lebe eine Art Wissen von dem Kabirengeheimnis, aber er könne es selbst nicht erfassen, was in ihm lebt. Es ist wie ein Traum, der nicht nur gleich erlischt, sondern wie ein Traum, von dem man weiß, es huscht etwas vorüber, was ein Allertiefstes enthält, aber es huscht so schwach vorüber, daß der Verstand, der Intellekt nicht ausreicht, daß die Seelenkräfte nicht ausreichen, um es zur Deutlichkeit, zu deutlichen Konturen zu bringen.” […]
Dus niet alleen bescheidenheid, maar ook (innerlijke) absolute eerlijkheid wordt hier aan de orde gesteld, en de vrucht van dat laatste welke, als men geluk heeft, men op latere leeftijd daarvan kan plukken. (Onbevangen trefzekerheid en gezonde doortastendheid.) Zie dit tekstcitaat:
Tekstcitaat 2 (GA 273, bladzijde 222):
[…] “er (Goethe) wußte, wenn man auch im Erkenntnisstreben alt geworden ist und niemals nachgelassen hat, dann bleibt immer gerade dem ehrlichen Erkenntnisstreber ein Stachel übrig: Vielleicht mußt du doch noch weiter gehen da oder dort! – Das ist gerade, was so intensiv aus Goethes Natur heraus wirkt, diese absolute Ehrlichkeit.” […]
Pardon, correctie eerste zin van de een-na-laatste alinea uit bovenstaande reactie. Die moet luiden:
‘Dus niet alleen bescheidenheid, maar ook (innerlijke) absolute eerlijkheid wordt hier aan de orde gesteld, en de vrucht daarvan op latere leeftijd.‘
Socrates zei al:” 1 ding weet ik zeker, dat ik niets weet”
‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen’
Ludwig Wittgenstein
Top!! Mien