We weten dat door de oefeningen die we gekregen hebben, veranderingen in ons zielenleven optreden, zoals ze in de voordrachten in München (augustus 1912) zijn beschreven. Deze veranderingen zijn verschillend van soort. Zo worden hartstochten die de mens ook voorheen had, sterker. Oude neigingen, driften en passies, die men dacht al overwonnen en afgelegd te hebben, duiken uit de diepe gebieden der ziel weer op en laten zich met heftigheid gelden. […] Bovendien worden de sympathieën en antipathieën voor personen sterker dan voorheen, het hele zielenleven wordt in beroering gebracht. Kortom, de mens leert eigenlijk nu pas hoe het in feite met zijn ziel gesteld is, nu pas leert hij echte zelfkennis. Strikte zelfbeheersing en krachtige zelfdiscipline zijn daarom voor de esoterische leerling onontbeerlijk.
Bron: Rudolf Steiner – GA 266b – Aus den Inhalten der esoterischen Stunden – Band II: 1910-1912 – Bazel, 20 september 1912 (bladzijde 410)