De grootste schade van de huidige civilisatie

Onze wetenschappen, waardoor natuurlijk ook de leraren tegenwoordig worden opgeleid, bevat in feite geheel niets over de wereld. Ze bevatten fysieke wetten, wiskundige samenhangen, beschrijvingen van processen in de cel, allerlei tegenstrijdigheden over het verloop van de geschiedenis, en als men dit alles bij elkaar bekijkt, dan is het volstrekt niet zo dat het de mensen juist tussen het 15de en 20ste jaar kan interesseren. Wie onbevangen genoeg is om op dit gebied observaties te doen, die moet het duidelijk zijn dat het de diepste interesses van de mensen op deze leeftijd nu eenmaal eenvoudig niet bevredigen kan. Maar doordat de mens niet genoeg interesse voor de buitenwereld heeft, wordt hij op zichzelf gericht; daardoor begint hij in zichzelf van alles uit te broeden. En over het geheel moet men zeggen: Als men de grootste schade van de huidige civilisatie in overweging wil nemen, dan bestaat deze in wezen eigenlijk vooral erin dat de mensen veel te veel met zichzelf bezig zijn, dat ze in feite een groot deel van hun vrije tijd niet besteden om zich met de wereld bezig te houden, maar zich ermee bezig te houden hoe het hun zelf gaat, hun eigen wel en wee. Vanzelfsprekend kan men toch, als de noodzaak ertoe is, zich met zulke dingen bezig houden; men moet zich zelfs, als men ziek is, daarmee bezig houden. Maar de mensen houden zich niet enkel in zieke toestand, maar ook in redelijk gezonde toestand geheel met zichzelf bezig.

Bron: Rudolf Steiner – GA 302a – Erziehung und Unterricht aus Menschenerkenntnis – Stuttgart, 21 juni 1922 (bladzijde 77)

Weet u wel hoeveel bierbrouwerijen er met uw geld worden opgericht en in stand gehouden?

Wat voor verband bestaat er eigenlijk tussen deze toespraken in meer of minder mooie kamers, waarin verteld wordt hoe goed de mens is en hoe men alle mensen liefheeft zonder onderscheid van ras, volk en huidskleur en datgene wat in de buitenwereld gebeurt en waaraan wij meehelpen, wanneer we ons de rente laten uitbetalen van het geld, waarmee de banken voor de levenspraktijk zorgen en waar heel andere principes heersen dan die waarvan we als goede mensen in onze kamers spraken? We richten bijvoorbeeld theosofische genootschappen op waarin we tot alle mensen in de eerste plaats over broederschap spreken, maar in onze woorden schuilt niet de minste stuwkracht om ook maar enigszins datgene te beïnvloeden, waaraan ook wij meewerken, als we onze rente laten uitbetalen. Want terwijl wij dit laatste doen, zetten we een hele reeks economische zaken in beweging. Ons leven valt uiteen in deze twee van elkaar gescheiden gebieden.

Zo kon het bijvoorbeeld voorkomen – het gaat hier niet om een theoretisch voorbeeld, maar om een voorval uit het leven – dat een dame mij opzocht en zei: Denkt u zich eens in, er komt iemand bij me die geld van me verlangt dat gebruikt zal worden om mensen te steunen, die alcohol drinken. Dat kan ik als theosofe toch niet doen! – Dat zei die dame tegen mij. Ik kon alleen maar antwoorden: U leeft immers van de rente van uw geld. Weet u wel, hoeveel bierbrouwerijen er met uw geld worden opgericht en in stand gehouden? – Het gaat er niet om, dat we aan de ene kant toespraken houden om ons te verlustigen in een zielebevrediging, terwijl we aan de andere kant verder leven in een routine, zoals het leven van de laatste drie à vier eeuwen dit van ons eist. Weinig mensen willen zich ook bemoeien met dit fundamentele vraagstuk van onze huidige tijd.

Bron: Rudolf Steiner – GA194 – Die Sendung Michaels – Dornach, 12 december 1919 (bladzijde 159-160)

Eerder geplaatst op 22 december 2011

Nieuwe religies ontstaan niet meer

Antroposofie weet heel goed dat zij nooit een religie worden kan, omdat zij de feitelijke loop van de tijdsontwikkeling inziet, omdat zij weet dat men even weinig als men op 60-jarige leeftijd een kind worden kan, even weinig de mensheid in het tijdperk waarin ze nu is en in de toekomst zal zijn, religies uit zich zal kunnen vormen. Voor het vormen van religies behoren andere tijden. Nieuwe religies ontstaan niet meer.

Bron: Rudolf Steiner – GA 072 – Freiheit Unsterblichkeit Soziales Leben – Bazel 19 oktober 1917  (bladzijde 89)

Eerder geplaatst op 28 december 2011

Ongelukken/Krachten/Talenten

Bij vele zielen, die de spirituele onderzoeker vindt, bij wie hij een of ander talent in hun aanleg vindt, kan hij teruggaan naar vroegere aardelevens en waarnemen, hoe uitvinderkrachten, hoe krachten van inzicht in de grote wereld, die geschikt zijn om mensheid grote diensten te bewijzen, zich door ongevallen op een bepaalde leeftijd ontwikkeld hebben. […] Het hoeft niet een baanbrekende uitvinding te zijn, het kan ook iets zijn dat in het gewone, alledaagse leven van dienst is. Dit kan erop berusten dat deze ziel in een vroeger aardeleven door gebeurtenissen in het fysieke leven moest gaan, die het lichaam in die tijd vernietigden. In het doormaken van de het fysieke leven verwoestende krachten verwerft de ziel uitvinderkrachten, welke de fysieke wereld beheersen, leiden en doordringen. – Dat zulke dingen onderzocht kunnen worden, kan niet met de gewone uiterlijke logica “bewezen” worden; maar er kan alleen altijd gedaan worden, wat zo vaak in deze voordrachten naar voren is gebracht: hoe het zielenleven van de geestelijke onderzoeker door een strikt geregelde methodiek ertoe komt, werkelijk te kunnen observeren, wat er gebeurt op het moment, dat een ziel een bepaald ongeluk beleeft, dat tot het een of ander of zelfs tot de dood leidt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 63 – Geisteswissenschaft als Lebensgut – Berlijn, 4 december 1913 (bladzijde 172-173)

Opoffering/Karma

Wie zijn het die voornamelijk voor de mensheid als geheel werken, die zich algemene taken stellen in latere incarnaties? Het zijn degenen die in een vroegere incarnatie op een of andere wijze een offerdood hebben doorgemaakt. De toegewijde, de hier op aarde spiritueel toegenegen naturen, danken dit aan hun martelaarschap te noemen leven in een eerdere incarnatie. De aarde zou niet vooruit kunnen gaan als niet mensen zich opofferen zouden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 157a – Schicksalsbildung und Leben nach dem Tode – Berlijn, 20 november 1915 (bladzijde 71)