Waanzin en geestelijke waarneming (2-slot)

Als u met iemand praat gedurende de tijd, waarin hij geestesgestoord is, zal hij u nooit iets zinnigs kunnen vertellen. Dan vertelt hij u enkel de onzin, die hij beleeft. Het is namelijk helemaal niet zo, dat zulke mensen die jarenlang geestelijk gestoord zijn geweest, deze dingen gedurende de zogenaamde geestesziekte hebben beleefd. Toen hebben ze helemaal niets van de geestelijke wereld beleefd. Maar achteraf, als ze weer gezond zijn geworden en in zekere zin kunnen terugzien op de tijd, toen ze niet gezond waren, dan komt datgene, wat ze helemaal niet beleefd hebben gedurende de ziekte, naar voren als zien in de geestelijke wereld. Eigenlijk treedt dus dit bewustzijn: Ik heb veel van de spirituele wereld gezien -, pas in op het moment, dat de mensen weer gezond worden.

Ziet u, daaruit kan men bijzonder veel leren. Daaruit kan men leren, dat de mens iets in zich heeft, wat hij tijdens de tijd dat hij geestelijk ziek was, helemaal niet gebruikt heeft. Maar het was er. En waar was het? Hij heeft niets gezien van de uiterlijke wereld, want hij kan u vertellen: De hemel is rood, en de wolken zijn groen – al het mogelijke. Hij ziet helemaal niets juist in de buitenwereld. Maar deze diepere mens, die in hem zit, die hij geheel niet gebruiken kan tijdens zijn ziekte, die is in de geestelijke wereld. En als hij dan zelf weer zijn hersenen kan gebruiken en kan terugzien op wat deze geestelijke mens heeft ervaren, dan komen voor hem de geestelijke belevenissen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 350 – Rhythmen im Kosmos und im Menschenwesen – Dornach 28 juni 1923 (bladzijde 144)