Niet helderziendheid, maar inzicht en begrip is waar het om gaat

De mensen zijn wederom in het stadium gekomen, waarin ze een oog nodig hebben voor de geestelijke wereld, waar ze in binnengaan na de dood. En dit oog zullen ze niet hebben, als ze het niet hier op aarde verwerven. Zoals het fysieke oog in het vooraardse bestaan moet worden verkregen, zo moet het oog voor het waarnemen van het bovenzinnelijke na de dood hier door geesteswetenschap, door geestelijke kennis verworven worden. […] Het is gewoon niet waar, als er gezegd wordt, men moet zelf in de geestelijke wereld zien, als men de dingen, die de helderzienden vertellen, wil geloven. O nee, zo is het niet. […] Gevonden worden kunnen zulke feiten alleen door het helderziende onderzoek, maar als ze gevonden zijn, kunnen ze ingezien worden. Men moet er alleen op gericht zijn, de zaak te overdenken en te doorvoelen. En dit erkennen door het gezonde mensenverstand van wat uit de geestelijke wereld is gegeven, niet de helderziendheid, maar deze kennis, dat geeft het geestelijke oog voor na de dood. […] Want wat de taak van de mensen op aarde is, is niet direct de helderziendheid. Het helderzien moet er alleen zijn, opdat men de bovenzinnelijke waarheden kan vinden. Maar wat de opgave van de mensen op aarde is, dat is het begrijpen van de bovenzinnelijke waarheden met het gewone gezonde mensenverstand.

Bron: Rudolf Steiner – GA 218 –  Geistige Zusammenhänge in der Gestaltung des menschlichen Organismus – Stuttgart 9 december 1922 (bladzijde 326-327)

Iedereen heeft schoenen nodig, maar niet iedereen hoeft schoenmaker te worden

Het is uiterst belangrijk dat de mensheid in de huidige tijd een sterke esoterische impuls ontvangt. Besmettelijke ziekten, waanzinsepidemieën, vreselijke oorlogen zouden met het overhandnemen van het materialisme op verschrikkelijke wijze onder de mensen woeden, als de mensheid op spiritueel gebied niet een verdieping zou krijgen. Hoewel nu echter de verspreiding van het spirituele leven beslist noodzakelijk is, hoewel er zeer zeker tegenwoordig in veel groter aantal esoterici als tot dusver (er zijn altijd esoterici geweest) moeten zijn, zou het toch helemaal verkeerd zijn om voor de geesteswetenschap propaganda te willen maken. Er moeten esoterici zijn, maar niet alle mensen moeten esotericus zijn. Een heel eenvoudig voorbeeld kan dat ons duidelijk maken. Nietwaar, iedereen heeft schoenen nodig, en het is daarom nodig dat er schoenmakers zijn. Het zou echter heel verkeerd zijn als iemand daaruit de conclusie zou trekken, dat alle mensen schoenmaker zouden moeten worden. Netzomin moeten alle mensen esotericus worden. Allen echter die het willen worden, krijgen daarmee de taak in deze of in een van de toekomstige incarnaties geesteswetenschap te verspreiden en het spirituele leven van de mensen te bevorderen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 266a – Aus den Inhalten der esoterischen Stunden – Stuttgart 15 september 1907 (bladzijde 243)

 

 

Enkele opmerkingen over de zes basisoefeningen

De zogenaamde basisoefeningen (ook wel genoemd nevenoefeningen of vooroefeningen) komt men in de boeken en voordrachten van Steiner meermaals tegen. Deze zes oefeningen zullen de meeste lezers van deze website wel bekend zijn. Voor alle duidelijkheid geef ik nog even de links naar de zes blogs, waarin de oefeningen staan, zoals Steiner ze heeft beschreven in zijn Magnum Opus Die Geheimwissenschaft im Umriss. (Vertaling F. Wilmar)

1. Gedachtenbeheersing  

2. Wilskracht 

3. Gelatenheid 

4. Positiviteit  

5. Onbevangenheid

6. Harmonie

In GA 266a – Aus den Inhalten der esoterischen Stunden, Band I – komen de basisoefeningen ook verscheidene keren ter sprake. Hierbij maakt Steiner nog een paar opmerkingen die mij vrij onbekend waren en die mij wel van belang lijken.

Het komt vóór alles erop aan dat men de oefeningen precies in deze volgorde doet. Wie de tweede oefening voor de eerste doet, heeft er geen profijt van. Want juist op deze volgorde komt het aan. (bladzijde 234)

Is men klaar met de zes maanden, dan begint men weer van voren af aan. (bladzijde 239)

Terwijl deze zes oefeningen niet aan een bepaald uur van de dag zijn gebonden, alleen dagelijks, zoals beschreven, moeten worden gedaan, moet de meditatie altijd op dezelfde tijd gedaan worden. (bladzijde 240)

Ik heb altijd gedacht dat die oefeningen elke dag op ongeveer dezelfde tijd zouden moeten worden gedaan, maar dat geldt dus blijkbaar alleen voor de meditatie-oefeningen, maar niet voor de basisoefeningen. Nu, elke dag op een willekeurige tijd die jezelf het beste uitkomt, vijf minuten een oefening, waarbij men steeds na ongeveer een maand van oefening wisselt, dat is te doen, lijkt mij. Aan de eigenlijke meditatie begin ik maar niet. Dat is voor mij een brug te ver.

Vrije Scholen: Geen wereldbeschouwingschool maar een methode van onderwijs en opvoeding

Er moet in strikte zin aan vastgehouden worden dat de Vrije School geen wereldbeschouwingschool is. Wat uit de wereldbeschouwing genomen wordt, die wij hier al tientallen jaren vertegenwoordigen, dat moet niet dogmatisch de kinderen worden bijgebracht. Het mag alleen gebruikt worden – omdat het kan worden gebruikt -, om de onderwijsmethodiek, de hele manier van behandeling van het onderwijs te verbeteren, te hervormen.

We moeten echter, dat is een vereiste in onze huidige tijd, er geheel van afzien om inhoudelijk gezien de wereldbeschouwing aan de kinderen te overleveren. Het katholieke kind moet door de katholieke godsdienstleraar in de katholieke leer worden onderwezen; zijn religieuze oefeningen moeten door de katholieke godsdienstleraar worden geleid. Net zo het protestantse kind. Wat met de Vrije Scholen tot stand moet worden gebracht, willen we niet in de verspreiding van een wereldbeschouwing zoeken, maar we willen dat een nieuwe onderwijsmethode, een onderwijsbehandeling, een nieuwe opvoedingsmethode en opvoedingswijze ontspruit uit wat wij brengen kunnen.

Bron: Rudolf Steiner – GA 297 – Idee und Praxis der Waldorfschule – Stuttgart 31 augustus 1919 (bladzijde 86-87)

 

Na de dood – 7 (slot)

Wanneer u dus bijvoorbeeld, doordat u een ander mens leed hebt berokkend, dat leed van die andere mens beleeft, dan zegt u dadelijk: wanneer ik dit leed niet zou beleven, dan zou mijn ziel onvolkomen blijven. Want dat zou mij voortdurend iets besparen van de gevolgen van de schade die ik in het heelal heb aangericht. Ik word alleen dan een volledig mens, wanneer ik de vereffening beleef.

Al naar gelang van onze gemoedsgesteldheid kan het gebeuren, dat wij moeilijk doordringen tot het post-mortem-oordeel, dat het eigenlijk een weldaad is te lijden wegens het berokkenen van leed aan iemand anders. Maar er is een bepaalde gesteldheid van de ziel, die het makkelijker maakt, namelijk wanneer wij reeds in dit aardeleven iets hebben vernomen over het bovenzinnelijke leven. Er is een gesteldheid van de ziel, waardoor wij gewaarworden dat, wat als smartelijke vereffening van vele levenservaringen wordt doorgemaakt, ons zelfs gelukkig kan maken. En wel omdat wij door die smartelijke vereffening nu juist vorderen op weg naar het volmaakte menszijn. Wij zouden anders achter blijven op die weg.

Wanneer u een ander leed hebt toegebracht, wordt u minder waard dan u tevoren was. En als u verstandig oordeelt, dan zegt u: ‘Ik ben voor het heelal een slechtere mensenziel, nadat ik die ander leed heb berokkend. Voordien was ik meer waard.’ U zult het als een weldaad ondergaan wanneer u na de dood de vereffening kunt bereiken, doordat u dat leed nu ook kunt ondergaan.

Bron: Grondslagen van de antroposofie – GA 234 – Dornach 10 februari 1924 (bladzijde 155-156) Vertaling H. van Manen

Eerder geplaatst op 25 november 2011.