Weten en geloven

Er zijn tegenwoordig zeer veel mensen, die gewoon naar wat ze gehoord hebben, in goed vertrouwen de antroposofie aannemen. Maar waarom doen ze dat dan? Waarom zijn er juist zulke mensen in grote aantallen, die in goed vertrouwen de antroposofie opnemen? Ziet u, onder hen zijn de meesten in een zeer bepaalde richting aangelegde religieuze naturen, en zonder dat ze eigenlijk er aanspraak op maken, de dingen meteen tot op de bodem te begrijpen, volgen ze de antroposofie, omdat ze een zekere religieuze ductus in de hele instelling (Duits: Führung), zou ik willen zeggen, van de antroposofische aangelegenheden bespeuren. Het is een soort religieus gevoel, een religieuze gestemdheid, dat vandaag de dag talrijke mensen tot de antroposofie brengt, die niet in de positie zijn de antroposofie zo te doorzien, zoals de botanicus de plantkunde doorziet; en dat wordt immers hier eigenlijk vereist. Men houdt er gewoonlijk niet veel rekening mee, dat met betrekking tot wat ik hier bedoel, de antroposofie toch anders is dan de andere, de uiterlijke, de meer natuurwetenschappelijke wetenschappen is. De natuurwetenschappelijke wetenschap is toch feitelijk zo, dat men kan zeggen: als zij de mensen geheel in beslag neemt, dan zal ze daadwerkelijk gevaarlijk zijn voor het geloven, zij zal het geloof beïnvloeden. Het gaat er niet enkel om, dat de wetenschap voor iemand ongemakkelijk is, maar dat men ze ervaart als iets, wat het geheim van het geloven eenvoudigweg stoort. Maar men zal in de praktische behandeling (van deze vraag) vinden, dat men daar bovenuit komt, dat het om een anders geaarde wetenschap gaat, zoals het bij de antroposofie het geval is, zodat inderdaad talrijke mensen eenvoudig de wijze waarop antroposofie optreedt, als een bestendige (Duits: durchgehenden) religieuze ondersteuning beleven. Hoewel ze niet, zoals ik altijd zeg, religievormend wil optreden, wordt toch gevoeld, dat zij zich in een richting beweegt, waarin juist het religieuze gevoel ook meegaan kan. Zo zou dus eigenlijk juist dit idee, dat het weten het geloven doodt – waarvoor ik veel begrip heb -, herzien moeten worden ten opzichte van de antroposofie.

Bron: Rudolf Steiner – GA 343a – Vorträge und Kurse über christlich-religiöses Wirken II – Dornach 28 september 1921 (bladzijde 92-93)