Op geen ander gebied kunnen we zo goed en zo natuurlijk de broederlijke relaties onder de mensen ontwikkelen als juist in de economie

Bedenkt u eens hoe het economische leven ons eigenlijk plaatst in een bepaalde verhouding tot de wereld. U zult er gemakkelijk opkomen, hoe deze verhouding is als u zou moeten denken, dat we geheel en al zouden kunnen opgaan in een puur uiterlijk economisch leven. Wat zouden we dan zijn, als we uitsluitend in een puur uiterlijk economisch leven zouden opgaan? We zouden denkende dieren zijn, niets anders. Alleen doordat we naast het economische leven nog een rechtsleven, een politiek leven, een staatsleven en een geesteswetenschap hebben, zijn we niet denkende dieren. We worden dus door het economische leven min of meer omlaag gedrongen in het ondermenselijke. Maar doordat we omlaag gedrongen worden in het ondermenselijke, kunnen we juist op dit gebied van het ondermenselijke interesses ontwikkelen die in de ware zin van het woord de broederlijke belangen onder de mensen zijn. Op geen ander gebied kunnen we zo goed en zo natuurlijk de broederlijke relaties onder de mensen ontwikkelen als juist in de economie. […] De impulsen voor het leven als broeders, die entspringen, indem wir ein gewisses Verhältnis herstellen (onvertaalbaar voor mij met mijn bargeduuts), uit wat wij bezitten tot wat de ander bezit; uit onze behoeften tot de behoeften van de ander; uit wat wij hebben tot wat de ander heeft, enzovoort. Ontwikkelen we in het economische leven steeds meer en meer deze broederschap, dan verandert er in zekere zin wat in deze economie. Deze broederschap in de economie, deze broederlijke verhouding onder de mensen, die in het economische leven inwerken moet, als er gezondmaking van de economie moet zijn, dat is wat om zo te zeggen uit het economische leven opstijgt (Duits: aufdampft), zodat, juist doordat we het ons vanuit het economische leven aankweken, wij het door de poort van de dood meenemen en binnendragen in het bovenzinnelijke leven na de dood. Zo schijnt het economische leven voor het aardse leven als het laagste, maar in hem ontwikkelt zich iets, dat juist inwerkt (Duits: hineinpulst) vanuit het aardse door de poort van de dood in het bovenaardse.

Bron: Rudolf Steiner – GA 193 – Der innere Aspekt des sozialen Rätsels – Zürich 11 februari 1919 (bladzijde 52-53)

Dromers en fantasten

Steeds meer en meer zal de wereld het stempel aannemen, dat men degenen die de geestelijke, de ware werkelijkheid kennen, dromers en fantasten noemt, terwijl de werkelijke dromers en fantasten degenen zijn die de geestelijke werkelijkheid tot zotternij verklaren.

Bron: Rudolf Steiner – GA 102 – Das Hereinwirken geistiger Wesenheiten in den Menschen – Berlijn 16 mei 1908 (bladzijde 182)

Eerder geplaatst op 30 juli 2011.

Waar lust tot discussiëren is, daar is in de regel geen weten van de waarheid

Beschouwt u het over het algemeen als een teken dat men een of andere zaak eigenlijk niet weet, als men over een bepaalde zaak begint te discussiëren. Waar weten is, wordt dat weten verteld en er is dan eigenlijk geen bijzondere lust om te debatteren voorhanden. Waar lust tot discussiëren is, daar is in de regel geen weten van de waarheid. De discussie begint pas met het niet-weten, en het is altijd en overal een teken van achteruitgang met betrekking tot de ernst van een zaak, als discussies beginnen. Opheffing, ondergang (Auflösung) van een bepaalde stroming kondigt zich altijd met discussies aan. Dat is zeer belangrijk dat men op geesteswetenschappelijk gebied steeds meer en meer leert begrijpen, dat de wil tot discussiëren eigenlijk als een teken van onwetendheid kan worden opgevat; echter zou datgene wat tegenover het discussiëren staat, de wil tot leren, de wil om meer en meer in te zien waar het om gaat, beoefend moeten worden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn, 15 februari 1909 (bladz. 235)

Eerder geplaatst op 9 mei 2011.

Materialisme en kerken

Het is waarachtig niet bijzonder moeilijk in te zien, dat wat de mensen al sinds eeuwen aanzien voor een zekere religiositeit, meer een uiterlijke zaak is, dat het niet een werkelijk georiënteerd zijn op de bovenzinnelijke wereld is. De mensen hebben tot op de dag van vandaag met een zekere onbekommerdheid om de bovenzinnelijke wereld geleefd. En de ommekeer der tijden vraagt nu van de mensheid een zich weer oriënteren op de bovenzinnelijke werelden. De mensen moeten leren weer het oog te richten op de spirituele werelden, maar op een andere manier als men zich dat tegenwoordig vaak voorstelt. De mensen willen bij het gebruikelijke comfortabele geloof blijven, dat niet veel innerlijke inspanningen vergt. Degenen die bij dit gemakkelijke geloof zijn gebleven, zijn de grootste vijanden van de ware huidige vooruitgang. De kerken, die zich verzetten tegen de nieuwe wegen tot bovenzinnelijkheid, die zijn in waarheid vandaag de dag de aanleiding dat steeds materialistischer en materialistischer impulsen in de mensheid komen. Noodzakelijk is het in de huidige tijd op zeer concrete wijze de blik te richten op de bovenzintuiglijke werelden.

Bron: Rudolf Steiner – GA 190 –Vergangenheits- und Zukunftsimpulse im sozialen Geschehen – Dornach 23 maart 1919 (bladzijde 47-48)

Rode wijn, een zeer eigenaardig medisch voorschrift

Het is nu al lang geleden, dat ik kinderen onderwezen heb. Maar als men vier jonge knapen van een familie vele jaren lang geschoold heeft, dan heeft men niet alleen gelegenheid deze vier kinderen gade te slaan, maar ook de kinderen van bekenden en zo meer. Men heeft altijd veel gelegenheid om wat deze of gene kinderen doen of wat met hen gedaan wordt, waar te nemen. Nu bestond er toentertijd een zeer eigenaardig medisch voorschrift, dat nu, Godzijdank, sterk aan het verminderen is: men achtte het nodig de kleine peuters, opdat ze sterk zouden worden, een glaasje rode wijn te geven, niet slechts bij een maaltijd, maar zelfs meerdere keren. Men hield dat voor iets zeer voortreffelijks. Ik kon veel kinderen gadeslaan, die zo met rode wijn grootgebracht werden en andere kinderen van wie de ouders geweigerd hadden dit te doen. Heden zijn deze kinderen, die toen twee en een half tot vier jaar oud waren mensen die over de dertig of tegen de veertig jaar zijn. Aan de kleinen die toen voor hun versterking op rode wijn werden getrakteerd, is waar te nemen wat voor onrustige, nerveuze mensen zij geworden zijn. Ze onderscheiden zich zeer duidelijk van degenen die niet rode wijn hebben gedronken als kind. Men moet dus al bijna een kwarteeuw in aanmerking nemen om dat te kunnen observeren.

Bron: Rudolf Steiner – GA 127 – Die Mission der neuen GeistesoffenbarungWiesbaden, 7. Januar 1911 (bladzijde 33)

Eerder geplaatst op 8 mei 2011.