Zo zien we dat in het devachan (toestand tussen aardse levens, geestelijke wereld, godenland, hemel) het leven zijn onbevredigende karakter in werkelijkheid geheel verliest. Juist ook zonder de egoïstische, aardse maatstaven van de mens kan hij het leven daar toch ervaren als iets dat hem vervult met een gevoel van oneindig geluk. Daar komt nog bij dat het bevrijd zijn van het fysieke lichaam, van de lagere wezensdelen waarin de mens hier op aarde als het ware gevangen zit, al een gevoel geeft van groot geluk. Alleen al dat deze aardse grenzen doorbroken zijn, dat je niet meer aan je fysieke lichaam bent gekluisterd, is een voortdurende bron van vreugde. Het devachan is daardoor een tijd waarin de mens zich zo veelzijdig, zo vrij en onbekommerd in alle richtingen kan ontplooien als hij hier op aarde nog nooit heeft meegemaakt.
Bron: Rudolf Steiner – GA 99 – De theosofie van de Rozenkruisers – München 29 mei 1907 (Vertaling Gerrit Zunneberg)
Dit citaat plaatste ik eerder op 27 mei 2011 en 18 oktober 2012.