De zes basisoefeningen – 4. Positiviteit

Voor het denken en voelen is een volgend ontwikkelingsmiddel het verwerven van de eigenschap, die men positiviteit kan noemen. Er bestaat een schone legende, die van de Christus Jezus vertelt, hoe Hij met enige anderen een dode hond voorbijkomt. De anderen wenden zich bij die lelijke aanblik af. De Christus Jezus spreekt met bewondering over de fraaie tanden van het dier. Men kan er zich in oefenen, zulk een zielegesteldheid tegenover de wereld te verkrijgen, als in de zin van deze legende is bedoeld. Het verkeerde, slechte, lelijke mag de ziel er niet van weerhouden, het ware, goede en schone overal te vinden, waar het aanwezig is. Men mag deze positiviteit niet verwarren met kritiekloosheid, met het willekeurige sluiten van de ogen voor het slechte, verkeerde en minderwaardige. Wie de ‘fraaie tanden’ van een dood dier bewondert, constateert ook het ontbindende lijk. Maar dit lijk weerhoudt hem er niet van, de fraaie tanden te zien. Men kan het slechte niet goeddunken, de dwaling niet voor waarheid houden; maar men kan het zover brengen, dat men door het slechte er niet van weerhouden wordt, het goede te zien, en door de dwaling er niet van weerhouden, het ware te zien.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS – bladzijde 334-335

Deze vertaling is van F. Wilmar uit de vierde druk van de Nederlandstalige uitgave – bladzijde 203-204