De zes basisoefeningen – 2. Wilskracht

Evenals de ziel in de gedachtenwereld moet leren heersen, zo moet zij dat ook in het gebied van de wil. Ook hierbij is het in de fysiek-zintuigelijke wereld het leven, dat als gebieder optreedt. Dit doet de een of andere behoefte bij de mens gelden; en de wil voelt zich aangespoord tot bevrediging van deze behoefte. Bij de hogere scholing moet de mens zich er aan gewennen, zijn eigen bevelen strikt te gehoorzamen. Bij wie zich dit aanwent, zal het steeds minder en minder opkomen, iets zinloos te begeren. Het onbevredigende, ongestadige in het wilsleven vloeit echter voort uit het begeren van die dingen, van welker verwezenlijking men zich geen duidelijk begrip vormt. Een dergelijk onbevredigd blijven kan echter het gehele gemoedsleven in wanorde brengen, wanneer een hoger Ik uit de ziel wil voortkomen. Het is een goede oefening, maanden achtereen zichzelf op een bepaald moment van de dag het bevel te geven: Vandaag, ‘op die bepaalde tijd’, zult gij ‘dit’ verrichten. Men komt er dan geleidelijk toe, zichzelf de tijd van uitvoering en de soort van de te verrichten zaak zo te bevelen, dat de uitvoering heel precies mogelijk is. Zodoende verheft men zich boven het verderfelijke: ‘ik zou dit graag willen; ik wil dat’, terwijl men daarbij in het geheel niet aan de uitvoerbaarheid denkt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS – bladzijde 331-332

Deze vertaling is van F. Wilmar uit de vierde druk van de Nederlandstalige uitgave – bladzijde 202