Het komt erop aan, dat men niet enkel slimme, knappe gedachten vindt, maar dat men de juiste gedachten vindt, dat men vindt wat in de werkelijkheid daadwerkelijk toegepast kan worden, gebruikt kan worden. En op een gezond denken, een denken, dat werkelijk kan doordringen in de realiteit, komt het aan, juist in de geesteswetenschap. U kunt namelijk de meest gecompliceerde ideeën hebben met betrekking tot het uiterlijke fysieke gebeuren, dan kunt u hoogstens bij de elementaire dingen van de zuivere wiskunde en techniek aantonen, als iemand een fout heeft gemaakt: Als iemand een spoorbrug verkeerd bouwt, stort misschien bij de derde trein, die erover rijdt, de brug in. Maar niet aantonen kunt u bijvoorbeeld, laten we zeggen vanuit de medische wetenschap, wanneer zo en zoveel mensen gezond worden en zo en zoveel mensen sterven, welk aandeel de medische wetenschap daarin gehad heeft. Daar ligt de zaak niet zo duidelijk. En met betrekking tot het sociale organisme ligt de zaak pas helemaal onduidelijk. Daar kunnen de beunhazerij en kwakzalvermethoden zich op de meest verwarde wijze verspreiden.
Bron: Rudolf Steiner – GA 192 – Geisteswissenschaftliche Behandlung sozialer und pädagogischer Fragen – Stuttgart 21 april 1919 (bladzijde 30)