Maar weinig daden zijn onbaatzuchtig

De onbaatzuchtige daden zijn de eigenlijk grondleggers (Duits: Begründer) van de onsterfelijkheid: Dit is de reflex van de onbaatzuchtige daden in de buitenwereld. Het hoeven geen zeer grote daden te zijn. Als iemand op onzelfzuchtige wijze iemand een Pfennig schenkt, dan is dat een daad die op dezelfde wijze is op te vatten. Maar het komt slechts in zoverre in de onsterfelijkheid over als daarbij onzelfzuchtigheid is. En maar weinig daden zijn onbaatzuchtig. Als het iemand bijvoorbeeld een gevoel van welbehagen geeft, dan kan die liefdadigheid zeer egoïstisch zijn. Het goeddoen (Duits: Wohltun) ontspringt vaak uit de zelfzuchtige belangen. Als een arme die onder ons leeft met Kerstmis geen vleesgebraad heeft, en ik voel de behoefte hem ook wat te geven, opdat ik me bij mijn eigen vleesgebraad gerechtvaardigd voel, dan is dat toch egoïstisch.

Bron: Rudolf Steiner – GA 93 – Die Tempellegende und die Goldene Legende – Berlijn 25 december 1904 (bladzijde 119-120)

P.S. Zoals zo vaak roept ook dit citaat weer veel vragen op. Want het lijkt wel of bij Steiner een daad pas goed en onzelfzuchtig is als men er zelf geen voldoening in vindt. En van de uitspraak ‘het komt slechts in zoverre in de onsterfelijkheid over als daarbij onzelfzuchtigheid is’ begrijp ik ook weinig of niets.