Een slechte gedachte is voor de ziel hetzelfde als een klap in het gezicht

Dat beseffen tegenwoordig alle mensen wel, dat het iets zeer werkelijks, een zeer echte realiteit is, wanneer ik iemand met mijn hand een klap geef. Maar niet zo gemakkelijk geloven de mensen, dat het iets werkelijks is, als ik iemand een slechte gedachte zend. Dat moeten we ons bewust maken, dat de slechte gedachte waarmee ik mijn medemensen tegemoettreedt, de gedachte van antipathie, van haat, voor zijn ziel hetzelfde is als een klap in het gezicht van de mens. En een schadelijk gevoel, een gevoel van haat en liefdeloosheid waarmee ik tegenover de medemensen sta, ze zijn werkelijk als de gewone uiterlijke verwonding die men een mens toebrengt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 264 – Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der Esoterischen Schule 1904 – 1914 (bladzijde 373-374)

Egoïsme en zelfvervolmaking: Een juiste en goede weg

Ook het nastreven van de hoogste kennis is een egoïstisch en niet een onbaatzuchtig streven. U weet ook, dat dit niet het hoogste doel is. Maar er is een mooi spreekwoord dat deze situatie kenschetst: Wanneer de roos zichzelf siert, siert ze ook de tuin. De omweg over dit egoïsme is dus een ernstige en goede, en degenen die hem gaan, kunnen fatsoenlijke en echte leden van de antroposofische beweging zijn. Met recht streven zij hun eigen vervolmaking na, omdat de mens pas dan een nuttig en waardevol lid van de samenleving zal kunnen zijn, als hij zich zelf volmaakter heeft gemaakt. Wat kan immers de onvolmaakte zijn medemensen ten goede komen; wat kan degene van voordeel zijn, die maar weinig in het leven begrijpt? Pas wanneer men kan binnen zien in de menselijke harten en zielen, als men in staat is de grote wereldraadsels enigermate voor zich op te lossen, kan men ingrijpen in de menselijke bedrijvigheid; dan kan men pas op de juiste wijze voor de medemensen en voor de wereld wat doen. Daarom is het zichzelf vervolmaken, het zichzelf ontwikkelen door spirituele inzichten, een juiste en goede weg. Niemand kan het verwijt gemaakt worden, dat hij egoïstisch is, als hij de weg naar zelfvervolmaking zoekt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 264 – Zur Geschichte und aus den Inhalten der ersten Abteilung der Esoterischen Schule 1904 – 1914 (bladzijde 357-358)

Gene zijde

Tot de heftigste Steinercritici behoorde de Tübinger theoloog Johann Wilhelm Hauer. Na een voordracht van Rudolf Steiner, waarbij ook van ‘leven na de dood’ sprake was, zei Hauer: ‘Hoe het er daarginds aan gene zijde van de drempel zal uitzien, dat zullen we nog wel tezijnertijd ervaren, als we daar komen.’ Rudolf Steiner merkte daarover op, dat zou precies zo zijn, als zouden poolreizigers zeggen: ‘Wat wij voor onze reis nodig hebben, dat zullen we wel bepalen, als we eenmaal aan de Noordpool zijn aangekomen.’

Bron: Sie Mensch von einem Menschen! Rudolf Steiner in Anekdoten door Wolfgang G. Vögele (bladzijde 159)

Ontwerp slachthuis

Ingenieur Englert, de directeur van de Bazeler bouwvereniging, hielp Steiner bij de uitvoering van het eerste Goetheanum. Hij vertelt over een gesprek met Steiner: ‘Ik zei hem, dat de heren van de bouwvereniging, die tegen de antroposofie zijn, mij tegelijkertijd, om mij te ergeren, de leiding van de bouw van een stedelijk slachthuis wilden opdragen, wat ik vanzelfsprekend afwees.’ Maar Rudolf Steiner had geantwoord: ‘Zolang er vlees gegeten wordt, moeten er ook slachthuizen gebouwd worden, en het is toch een interessante opgave, een slachthuis werkelijk praktisch te bouwen.’

Bron: Sie Mensch von einem Menschen! Rudolf Steiner in Anekdoten door Wolfgang G. Vögele (bladzijde 134)

De noedelsoep

Het was in de jaren voor 1910 – wellicht in München -, toen Rudolf Steiner tijdens zijn voordrachtsreizen nog vaak in particuliere pensions woonde en daar ook in de kost was. Zo gebeurde het dat men hem bij een maaltijd ook een noedelsoep met veel kruiden voorzette. Die smaakte hem zo goed, dat hij zich een tweede, ja misschien zelfs een derde bord liet geven.

De volgende morgen moest hij vertrekken en kwam met mejuffrouw Von Sivers en de gastvrouw op het station. Terwijl hij zelf al in de klaarstaande trein stapte – hij reisde graag in een coupé voor zich alleen –, stonden de beide dames op het perron, om afscheid te nemen. Daarbij haalde plotseling de maakster van de goede soep een inmaakglas uit haar handtas en gaf het aan mejuffrouw Von Sivers met de woorden: ‘Lieve mejuffrouw Von Sivers, de doctor heeft toch gisteren mijn soep zo geprezen en ze zo graag gegeten, dat ik nog wat daarvan voor hem gekookt heb. Neemt u het alstublieft mee. U kunt het meteen na aankomst opwarmen. Het recept heb ik ook opgeschreven voor het geval dat u het zelf ook eens wilt koken!’

Wie zich mevrouw Marie Steiner-Von Sivers nog herinnert, zal zich haar onwil en haar houding kunnen voorstellen. – Nu, ze wachtte enkel tot de trein buiten de stad was en door het open landschap reed. Toen opende ze het raam, goot de soep eruit en wierp het glas erachteraan.

Bij het volgende station – in die tijd stopten de D-treinen nog langer dan tegenwoordig – hoorde men op het perron de treinconducteur luid foeteren: ‘Wat een zwijnenboel! Waarom hebben we in de wagon dan een toilet? Kunnen de mensen dan niet tot daar aan toe komen, als ze beroerd worden? Mij de hele wagon vol kotsen!’

Zelfs Rudolf Steiner hoorde het en verliet de coupé. De wagon zag er werkelijk vies uit, want de noedels waren door de wind over de hele buitenwand verdeeld, en het raam van het treindeel was als bron duidelijk gemarkeerd. Daarbij stond mejuffrouw Von Sivers met een rood hoofd.

‘Nu’, zei Rudolf Steiner, ‘die man heeft gelijk! Men kan het hem niet kwalijk nemen.’ Daarbij pakte hij uit de achterzak van zijn jas zijn zakdoek en begon de noedels van de wagon af te vegen, tot deze er weer enigszins fatsoenlijk uitzag. Zo corrigeerde hij van tijd tot tijd de impulsiviteit van de latere mevrouw Marie Steiner.

Bron: Sie Mensch von einem Menschen! Rudolf Steiner in Anekdoten door Wolfgang G. Vögele (bladzijde 78-79)

P.S. Ik vraag me af: Waarom deed Marie von Sivers dat nou? Je zou toch denken dat ze blij zou zijn: ‘Straks na aankomst nog even lekker een bakje noedelsoep voor Rudolf opwarmen, daar houdt hij zo van!’ Maar nee, in plaats van die goede, lieve gastvrouw, die apart nog wat soep had gekookt en zelfs het recept had opgeschreven, van harte dankbaar te zijn, gooit Marie de soep met glas en al het raam uit. Voelde ze zich te goed om een pannetje soep op te warmen of was ze als rijkeluisdochter zelfs niet eens in staat om soep op te warmen, omdat ze nog nooit één slag in de huishouding gedaan had? En waarom liet ze Steiner met zijn zakdoek de rotzooi afvegen en stak ze zelf niet de handen uit de mouwen? Ik weet het niet, maar ze komt uit dit verhaal naar voren als een naar mens.