Het is met de geesteswetenschap geenszins zo gesteld, dat zij alleen de enkeling, alleen diens persoonlijk wel en wee zou aangaan. Juist door beschouwingen van de ware wetenschap van het verborgene uit verwerft de mens zich de zekerheid, dat van een hoger gezichtspunt uit het wel en wee van de enkeling innig samenhangt met het heil of onheil van de gehele wereld. Er bestaat hierin een weg, waarlangs de mens tot het inzicht komt, dat hij aan de gehele wereld en aan alle wezens daarin schade berokkent, indien hij zijn krachten niet op de juiste wijze ontplooit. Wanneer de mens zijn leven laat verdorren, doordat hij het verband met het bovenzinnelijke verliest, verwoest hij niet alleen in zijn eigen binnenste iets, waarvan het afsterven hem ten slotte tot vertwijfeling kan brengen, maar vormt hij bovendien door zijn zwakheid een hinderpaal voor de ontwikkeling der gehele wereld, waarin hij leeft.
Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS (bladzijde 46) – vertaling door Frits Wilmar (bladzijde 31)