Stelt u eens voor, u moet een kar duwen. Doordat u die vooruit duwt, ontwikkelt u op een bepaalde manier uw krachten. Als men de kar nu belaadt met een zware last, dan moet u harder duwen, maar daardoor ontwikkelen uw krachten zich sterker. Denkt u zich eens in, de godheid zou de wereldevolutie hebben gelaten, zoals ze was: Zeker, de mensen hadden zich goed kunnen ontwikkelen; maar nog sterker kon de mensheid worden, als men haar ontwikkelingshindernissen in de weg legde. Voor het heil der mensheid moest men bepaalde machten tewerkstellen. Deze machten waren vooralsnog niet slecht, ze moeten niet worden beschouwd als kwade machten, men kan zelfs zeggen dat ze zich geofferd hebben, doordat ze zich de ontwikkeling remmend in de weg stelden. Deze machten kan men daarom de goden der hindernissen noemen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 110 – Geistige Hierarchien und ihre Widerspiegelung in der physischen Welt – Düsseldorf 18 april 1909 (bladzijde 162-163)