Voor de gewone zintuiglijk georiënteerde mens is er geen mogelijkheid om in dit gebied (van bovenzinnelijke kennis) binnen te treden. Wij kunnen alleen met hulp van de onderzoeksmethode van het geestelijk gebied erin komen. Als de mens zichzelf omwerkt tot een werktuig voor hogere krachten, om te kunnen kijken in de wereld die voor de zintuiglijk georiënteerde mens verborgen blijft, dan treden in hem – ik zal in de negende voordracht over de ‘innerlijke ontwikkeling’ daarover nog uitvoerig spreken – heel bijzondere verschijnselen op. De gewone mens is niet in staat om zichzelf te schouwen of de voorwerpen in zijn omgeving bewust in zich op te nemen, als zijn zintuigen slapen. Als de mens echter de occulte onderzoeksmethode gebruikt, dan houdt dit onvermogen op en begint hij op een bewuste manier de indrukken in de astrale wereld waar te nemen. Aanvankelijk bestaat er een overgang die iedereen kent tussen het uiterlijke leven van de zintuiglijke waarneming en het leven, dat zelfs in de diepste slaap niet uitsterft. Deze overgang is de chaos van de dromen. Iedereen kent het, meestal als naklank van hetgeen hij overdag heeft beleefd. Hoe zou hij in de slaap ook iets nieuws kunnen opnemen? De innerlijke mens heeft immers nog geen waarnemingsorganen. Maar toch is er iets aanwezig. Er is leven. Wat bij de slaap uit het lichaam is getreden, herinnert zich en deze herinnering stijgt in meer of minder verwarrende beelden op in degene die slaapt. In plaats van chaos begint dan steeds meer en meer orde en harmonie in het rijk van de droom te ontstaan en dit is een teken ervoor dat de mens zich geestelijk begint te ontwikkelen; en dan ziet hij in de dromen niet meer louter de naklank van de werkelijkheid op een chaotische manier, maar ook dingen, die in het gewone leven helemaal niet bestaan.
Bron: Rudolf Steiner – GA 54 – Die Welträtsel und die Anthroposophie – Berlijn 5 oktober 1905 (bladzijde 24-25)
P.S. Met dank aan Fer van der Vleuten die de hele voordracht, waaruit deze tekst komt, heeft vertaald en aan mij gestuurd.