Met betrekking tot de wil brengt de huidige materialistische tijd de mensen tot onhandigheid. Dadurch, daß der Mensch in der allerfrühesten Jugend nur dazukommt, seine Leibeskräfte in ganz bestimmte Bahnen hinzulenken, nur nach einigen Richtungen hinzuarbeiten und hinzuhantieren, wird er in weitesten Kreisen ungeschickt. (Deze zin is voor mij moeilijk te vertalen, misschien heeft een van de lezers zin het te proberen.) Er zijn vandaag de dag wel mannen, die – als ze in zo’n situatie komen – niet eens zelf een broeksknoop aan kunnen naaien, laat staan iets anders, hoe vreemd het ook klinkt. Wie geesteswetenschap niet als theorie of leer beschouwt, maar als iets wat met warmte in hem werkt, in zijn hele persoonlijkheid opneemt, bij hem gaat het over in de spieren, in de pulsering van het bloed, en het maakt hem geschickt (handig, verstandig, bekwaam, behendig). […] De mogelijkheid de gedachten beweeglijker te maken, bewerkt ook dat de wil in zijn mogelijkheden beweeglijker wordt. Zo is op het gebied van het wilsleven de geesteswetenschap een bestrijder van wat de mensheid bedreigt: die Ungeschicklichkeit (onhandigheid, onbeholpenheid).
Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – Anthroposophische Lebensgaben – Berlijn 14 mei 1918 (bladzijde 245)
Met dank aan John Wervenbos, één der grootste kenners der antroposofie van West-Europa, die mij op de voordracht waaruit deze tekst komt, attent maakte.
Overigens is het maar moeilijk in te zien, dat een mens onder invloed van antroposofie handiger zou worden, maar goed: men kan ook wel eens iets aannemen omdat men weet wie het zegt. Tegen opponenten van de antroposofie, die zeggen dat het dom is om iets zomaar van Der Meister aan te nemen, zou ik willen zeggen: zomaar roepen dat iets NIET waar is, is nog veel dommer.