Kennis/Bescheidenheid

Als de mens altijd alleen maar denkt aan wat hij kan, dan verspert hij zich eigenlijk alle wegen naar kennis. Het pad naar kennis begint in feite ermee dat men in de bescheidenste wijze zich duidelijk maakt, wat men allemaal niet kan en wat toch moet gebeuren in de wereld (Duits: Weltendasein).

Bron: Rudolf Steiner – GA 236 –  Esoterische Betrachtungen karmischer Zusammenhänge – deel 2 – Dornach 9 mei 1924 (bladzijde 117)

Met het opnemen in de vorm van gedachtengangen staat men reeds in de geestelijke wereld

Men stelt zich het binnentreden in de geestelijke wereld veel te veel voor in de trant van een zintuiglijke ervaring, en daarom vindt men, dat wat men bij het lezen over die wereld beleeft, veel te veel op gedachtengangen lijkt. Maar met het ware opnemen in de vorm van gedachtengangen staat men reeds in de geestelijke wereld en heeft men zich nog slechts duidelijk te maken, dat men reeds ongemerkt beleefd heeft, wat men enkel als gedachtenmededeling meende ontvangen te hebben.

Bron: Rudolf Steiner – GA 13 – DIE GEHEIMWISSENSCHAFT IM UMRISS – bladzijde 49-50

Deze vertaling is van F. Wilmar uit de vierde druk van de Nederlandstalige uitgave – bladzijde 33

Aardbeving – Kan het voorspeld worden?

De occultist heeft zeer zeker de mogelijkheid om een tijdstip aan te geven. Nu is echter de vraag of zulke tijdsaanduidingen gegeven kunnen worden, gegeven zouden mogen worden? Dan zal het inderdaad voor wie de occulte geheimen uiterlijk bekijkt, bijna vanzelfsprekend klinken, dat het in zeker opzicht met ja zou kunnen worden beantwoord. En toch, de zaak ligt zo dat ten aanzien van dergelijke gebeurtenissen eigenlijk in beginsel ten hoogste maar twee tot drie keer in elke eeuw daadwerkelijk vanuit de initiatieplaatsen iets kan worden voorspeld. Want u moet bedenken dat deze dingen met het mensheidskarma samenhangen en dat deze dingen, als ze bijvoorbeeld afzonderlijk vermeden zouden worden, dan op een andere plaats in een andere vorm aan de dag zouden moeten komen. Door de voorspelling zou aan het feit niets veranderen. En bedenk wel op wat voor een vreselijke wijze in het karma van de gehele aarde zou worden ingegrepen, als menselijke maatregelen zouden worden genomen tegen zulke gebeurtenissen!

Bron: Rudolf Steiner – GA 107 – Geisteswissenschaftliche Menschenkunde – Berlijn 1 januari 1909 (bladzijde 181)

Handigheid, onhandigheid

Met betrekking tot de wil brengt de huidige materialistische tijd de mensen tot onhandigheid. Dadurch, daß der Mensch in der allerfrühesten Jugend nur dazukommt, seine Leibeskräfte in ganz bestimmte Bahnen hinzulenken, nur nach einigen Richtungen hinzuarbeiten und hinzuhantieren, wird er in weitesten Kreisen ungeschickt. (Deze zin is voor mij moeilijk te vertalen, misschien heeft een van de lezers zin het te proberen.) Er zijn vandaag de dag wel mannen, die – als ze in zo’n situatie komen – niet eens zelf een broeksknoop aan kunnen naaien, laat staan iets anders, hoe vreemd het ook klinkt. Wie geesteswetenschap niet als theorie of leer beschouwt, maar als iets wat met warmte in hem werkt, in zijn hele persoonlijkheid opneemt, bij hem gaat het over in de spieren, in de pulsering van het bloed, en het maakt hem geschickt (handig, verstandig, bekwaam, behendig). […] De mogelijkheid de gedachten beweeglijker te maken, bewerkt ook dat de wil in zijn mogelijkheden beweeglijker wordt. Zo is op het gebied van het wilsleven de geesteswetenschap een bestrijder van wat de mensheid bedreigt: die Ungeschicklichkeit (onhandigheid, onbeholpenheid).

Bron: Rudolf Steiner – GA 181 – Anthroposophische Lebensgaben – Berlijn 14 mei 1918 (bladzijde 245)

Met dank aan John Wervenbos, één der grootste kenners der antroposofie van West-Europa, die mij op de voordracht waaruit deze tekst komt, attent maakte.

Overigens is het maar moeilijk in te zien, dat een mens onder invloed van antroposofie handiger zou worden, maar goed: men kan ook wel eens iets aannemen omdat men weet wie het zegt. Tegen opponenten van de antroposofie, die zeggen dat het dom is om iets zomaar van Der Meister aan te nemen, zou ik willen zeggen: zomaar roepen dat iets NIET waar is, is nog veel dommer.

’s Nachts beleven wij van alles, alleen we weten het niet

De mens herinnert zich wat hij in waaktoestand beleefd heeft. Maar van iets anders herinnert hij zich bijna niets hier op aarde. Dat is wat hij in de slaaptoestand beleeft. En in de slaaptoestand beleven wij namelijk ontzettend veel meer dan we in waaktoestand beleven, alleen kan de mens met het hedendaagse bewustzijn die slaapervaringen nog niet bevatten. Als eenmaal de vaardigheid daartoe bereikt is – dat is iets wat verworven kan worden door de mensen -, dan weet men dat in de slaap ontzaglijk veel beleefd wordt. Maar de mens weet het in het algemeen nog niet. Nu overlijdt de mens en wat hij in waaktoestand beleefd heeft, gaat na twee, drie dagen weg. Het komt iemand zo voor alsof alle gedachten die men in waaktoestand heeft beleefd, na twee, drie, vier dagen eenvoudig weg zijn weg gegaan. En dan duiken al die dingen op die men in de slaap beleefd heeft. Die duren dan, zoals ik u gezegd heb, een derde deel van het afgelopen aardeleven. Dus datgene wat door de mensen geheel innerlijk beleefd wordt, dat weet hij ook nu nog niet hier op aarde. Hij zal het weten als hij zich meer en meer geesteswetenschappelijk verdiept. Daarom hoeft het ons ook niet te verwonderen, dat in het huidige leven de dingen nog onbewust zijn, die zich in voorgaande aardelevens hebben afgespeeld. Ik heb u onlangs nog gezegd wat voor een verschil het maakt wanneer ik een manchetknoop neergelegd heb, zonder met het bewustzijn erbij te zijn – dan kan ik ’s morgens heen weer lopen en steeds moeten zoeken – of wanneer ik mij uitdrukkelijk herinner: Je hebt deze knoop hier neergelegd; dan zal ik niet op en neer lopen maar juist er recht op afgaan. Het hangt ervan af, of men aan het een en ander denkt.

Bron: Rudolf Steiner – GA 350 – Rhythmen im Kosmos und im Menschenwesen – Dornach 30 mei 1923 (bladzijde 22)