Het kind heeft niet alleen indrukken van wat hij in zijn omgeving met de zintuigen waarneemt, maar het voelt uit het gedrag van andere mensen hun gezindheid, hun karakter, hun goede en slechte wil. Men moet daarom als opvoeder in de omgeving van het kind zich tot in de gedachten en gevoelens toeleggen op de zuiverheid van leven, zodat het zo worden kan als men zelf is. Maar men moet zich ook bewust zijn, dat men door zijn gedrag niet alleen op de ziel maar ook op het lichaam werkt. Wat het kind opneemt en als het ware automatisch (Duits: reflexartig) in zijn wil laat overstromen, vibreert in zijn lichamelijke organisme verder. Een opvliegende opvoeder bewerkt bij het kind dat zijn lichaamsorganisatie in zekere zin broos wordt, zodat het op latere leeftijd gemakkelijk neigt tot vatbaarheid voor ziekteveroorzakende invloeden. Hoe men in deze richting opvoedt, dat zal in het latere leven in de gezondheidstoestand van de mensen te voorschijn komen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 297a – Erziehung zum Leben – Praag 4 april 1924 (bladzijde 167)