Stelt u zich maar eens iets banaals voor: een echte theekrans, waar een half dozijn ooms en tantes bij elkaar zitten en hun medemensen over de tong laten gaan. Stelt u zich maar eens voor, hoeveel antipathie er in anderhalf uur – soms nog langer – gespuid wordt over de medemensen! De mensen merken het niet, dat die antipathie zich verspreidt, maar als het in het volgende leven terugkomt, wordt het wel zeer gemerkt! En het komt, zonder mankeren.
Inderdaad kan dus een deel – niet alles, want we zullen nog andere karmische consequenties leren kennen – van wat we aan verdrietelijkheden van buitenaf ervaren, afkomstig zijn van onze antipathie uit een vorig leven. Bij dit alles moet men natuurlijk wel in het oog houden, dat een karmische stroming ook ergens een begin moet hebben. Als we bijvoorbeeld hier opeenvolgende levens hebben a b c (d) e f g h en d het huidige leven is, dan hoeft niet alle verdriet, dat ons treft van buitenaf, afkomstig te zijn van vroegere levens op aarde. Het kan ook een eerste verdriet zijn, waarvan de gevolgen pas in het volgende aardeleven blijken. Daarom zeg ik ook: een groot deel van het lijden dat ons van buitenaf treft, is het gevolg van haat uit een vorig leven.
Wordt vervolgd
Bron: Rudolf Steiner – Geesteswetenschappelijke beschouwingen van het karma (bladzijde 69) – Uitgeverij Vrij Geestesleven 1976
GA 235 – Dornach 24 februari 1924 (bladzijde 73-74)