Als men het leven in antroposofische, spirituele kringen vergelijkt met het leven in “levensgenietende” (Duits: weltfreudigen) kringen, die zeggen dat men niet ascetisch (Ascese: het streven naar of het beoefenen van een reine levenswandel door de eigen hartstochten en begeerten te beteugelen en zelftucht toe te passen – Wikipedia) zou moeten leven, maar het leven moet nemen zoals het is, dan is daarop te antwoorden dat de antroposoof zich niet van bepaalde dingen terugtrekt, omdat hij zich aan het leven wil onttrekken, het leven ontvluchten wil, maar omdat hij het ware, echte leven in wil.
Er is geen grotere ascese, geen vreselijkere ontbering voor degenen die interesse hebben in de geesteswetenschap dan zich over te geven aan de bezigheden, die men in vele kringen het “leven” noemt. Als men dat leven noemt: ’s Morgens opstaan, zijn krant lezen, het een of ander verrichten waarvan men het praktisch nut inziet, ’s avonds een of andere banaliteit meemaken – als men dat leven noemt, dan is er inderdaad een “ascese” voor de antroposofen, een zware ontbering, namelijk als men hem dwingt aan dit leven deel te nemen.
Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Berlijn 12 december 1907 (bladzijde 133-134)