De jas – Anekdote door Leen Mees

Het speelde zich af in Hilversum, bij de ingang van de zaal waar Rudolf Steiner een voordracht zou houden. Er werd gecontroleerd door de heer Kraan, die ik (zelf Hilversummer zijnde) al jarenlang kende, een zeer gemoedelijke, rustige persoon.

Onder de mensen die binnenkwamen was een man die een lange overjas aan had. Kraan hield hem tegen en verzocht hem zijn jas in de garderobe af te geven. Daarop zei de man dat hij dat niet kon doen, omdat hij onder zijn jas slechts zijn overhemd droeg. Hij was zelfs niet in het bezit van een colbertjasje. De heer Kraan antwoordde dat het hem oprecht speet, maar dat hij in dit geval toch geen uitzondering kon maken. ‘Ik heb mijn instructies’, zei hij verontschuldigend.

Achter hem stond Steiner, die toen tegen de heer Kraan even rustig en vriendelijk zei: ‘Ich würde diesen Herrn doch hereinlassen, denn wenn Sie ihn nicht hereinlassen, werde ich meinen Vortrag nicht halten.’ (‘Ik zou deze heer maar binnenlaten, want als u hem niet erin laat, houd ik mijn voordracht niet.’) Men voelt wel dat dit volkomen ernstig bedoeld was door Rudolf Steiner.

Dat de heer Kraan dit onmiddellijk erkende en er ook naar handelde, is te begrijpen.

Bron: Rudolf Steiner in Nederland – Uitgeverij Pentagon 1994 (bladzijde 89)

 

Men vindt zichzelf niet meer zo belangrijk en interessant

De antroposofische of geesteswetenschappelijke waarheden zijn zo groot, zo krachtig en betekenisvol, nemen ons zo in beslag, dat wij ons als individuele persoonlijkheid meer en meer hoogst oninteressant vinden. Men leert pas hoe oninteressant de enkele persoonlijkheid is. Dit leren aan ons zelf, dat teweeggebracht wordt door de brandstof van de geesteswetenschappelijke waarheden, dat voert de mensen pas tot bevrijding van egoïsme.

Bron: Rudolf Steiner – GA 56 – Berlijn 12 december 1907 (bladzijde 148-149)

Hoe Steiner in Oldenzaal de trein miste

                                                                 Ilkley, Hillside, 5 augustus 1923

Mijn beste Edith Maryon,

Het gaat goed; ik zal nu het verhaal vertellen van onze verlate aankomst. Wij, mevr. Steiner, Mr Pyle, dr. Wachsmuth en ik, reisden keurig volgens het boekje van Stuttgart naar Oldenzaal, het station waar je Nederland binnenkomt. Daar werd ik uit de trein gehaald, omdat ze bij de douane de aangegeven bagage wilden bekijken. Ik ging dus door de passagierscontrole, en daar vroeg men naar onze paspoorten. Maar de man gaf het paspoort van mevr. Steiner, die in de trein was blijven zitten, niet meteen terug en zei dat hij haar persoonlijk moest zien. Hij zou daarom haar paspoort in de trein komen brengen. Ik stapte dus met alleen mijn paspoort weer in de trein. Maar kort voor het vertrek was het paspoort van mevr. Steiner er nog steeds niet. Ik trok dus mijn jas aan – let wel, ik ben niet zonder jas gegaan – om achter de pas aan te gaan. Maar ziedaar, de trein reed weg. Mevr. Steiner, Mr Pyle en dr. Wachsmuth zaten in de trein, en ik was in Oldenzaal achtergebleven. Snel informeerde ik wat er met het paspoort was gebeurd. Dat was toch in de trein. Alles was dus in orde. Alleen was ik er niet bij. Toen heb ik snel de stationschef naar het volgende station waar de trein zou stoppen laten telefoneren, dat mijn ontsnapte reisgenoten daar – in Almelo – maar moesten uitstappen; ik zou ze dan met de eerstvolgende trein achternakomen. Die volgende trein stond ook al klaar. Ik stapte in en vond mevr. Steiner, Mr Pyle en dr. Wachsmuth in Almelo terug. Nu moesten wij alle vier in Almelo blijven. Wij kregen er goede kamers; er was ook net een bruiloft in het hotel, de mensen schreeuwden en dansten, het was een vreselijk spektakel.

Pas de volgende dag reisden we verder via Hoek van Holland-Harwich. Vandaar rechtstreeks naar Ilkley, waar we zaterdagavond met 24 uur vertraging aankwamen. Het gaf niets dat wij vertraagd waren, behalve dan dat wij niet in London zijn geweest. Ik moet er dus maar op vertrouwen dat de sneeuw over de post komt. (Waarschijnlijk is snuiftabak bedoeld en stuurde Maryon deze naar Steiner; bekend is dat Steiner hiervan hield.)

Dit was dus een reis met de nodige romantiek. Hartelijk dank voor de brief, die ik hier bij mijn aankomst vond. Ik ben blij te horen dat het ginds niet al te slecht gaat, en ik hoop dat het steeds beter wordt. Vanavond moet ik mijn eerste voordracht houden. Vandaag ben ik, ondanks alle romantiek van de reis, voldoende uitgerust. Je bent hier al helemaal in het noorden van Engeland. Daar vandaan stuur ik mijn allerhartelijkste gedachten.

Rudolf Steiner

Bron: Brieven – Rudolf Steiner (bladzijde 341-342)

F.W. Zeylmans van Emmichoven – De neiging tot kritiek is een van de meest kenmerkende trekken van ons tijdperk

De neiging tot kritiek is een van de meest kenmerkende trekken van ons tijdperk. Zij is zo sterk ontwikkeld, dat het als iets vanzelfsprekends wordt beschouwd, dat de mens die kritische neigingen in zich heeft. Ja, men is er trots op en meent, dat er een grote zelfstandigheid en innerlijke vrijheid uit blijkt. In de ziel echter werkt een dergelijke neiging tot kritiek als een sterke negatieve kracht, een kracht nl., die de ziel haar verbondenheid met die wereld, waarmede zij in werkelijkheid samenhangt, ontneemt.

Eerst door het betreden van de geestelijke oefenweg, die hier wordt bedoeld, kan het de mens duidelijk worden, hoe hoog noodzakelijk het is, die neiging tot kritiek te bestrijden en plaats open te laten voor het meer en meer ontkiemende gevoel van eerbied en bewondering voor alles wat waar, schoon en goed is. 

Men zou nu misschien uit het bovenstaande menen te moeten begrijpen, dat een stemming moet worden aangekweekt, waarin alle onderscheidingsvermogen verloren gaat. Het tegendeel is het geval. Wie doorlopend een negatieve stemming in zijn ziel draagt en van daar uit alle verschijnselen en gebeurtenissen beoordeelt, zal op de duur geheel blind worden ten opzichte van een groot deel van de werkelijkheid. Wie zich daarentegen oefent overal aan te knopen bij datgene, waarvoor hij bewondering en eerbied kan hebben, loopt geen gevaar om door zijn negatieve stemming dit grote deel van de werkelijkheid te verliezen. Hij zal alles, wat waar, schoon en goed is, in de juiste verhouding gaan zien tegenover al het onware, lelijke en slechte. Hij zal een dergelijke onderscheiding echter niet uit stemming of affect maken, maar zijn kritiek zal voortvloeien uit zijn geheel positief gerichte zielehouding.

Bron: F.W. Zeylmans van Emmichoven – Biografie Rudolf Steiner – bladzijde 129-130 (uitgeverij W. de Haan – 1960/eerste druk was van uitgeverij Kruseman – 1932)

Frederik Willem Zeylmans van Emmichoven