Rudolf Steiner – Al onze wijsheid danken wij aan leed en pijn in vervlogen aardelevens

Het is van groot belang om duidelijk in te zien hoe men alles wat men in de loop van een leven heeft beleefd – gevoelens over de wereld, lust, pijn en zo meer -, in de geestelijke wereld om zich heen heeft als buitenwereld. Het is niet droevig dat zich de smarten zich daar om ons heen uitbreiden. Dat is in het geheel niet treurig, want al het lijden is daar om ons heen aanwezig als onweer hier in de zintuiglijke wereld, en alle vreugdevolle ervaringen zijn daar als wonderbaarlijke wolkenluchten. En juist wat wij zelf innerlijk hebben beleefd, dat is daar niet zoals hier innerlijk in ons, maar in deze uiterlijke vormen in onze omgeving, zoals natuurbeelden. Het is rondom ons, alsof het in beelden, klanken of atmosferische verschijnselen om ons heen zou zijn; het is geobjectiveerd als hemelse vormen. Dat bijvoorbeeld de smarten ons tegemoet stralen, is – zoals ik zei – niet bedroevend, netzomin als het hier in het leven bedroevend is als bliksem en donder ons omgeven; want wie de samenhang inziet, die weet wat wij aan pijn en smart te danken hebben. Juist wie leed en smart heeft ervaren, zal altijd zeggen, dat weliswaar vreugden dankbaar worden aanvaard, maar dat men de smarten en pijn niet zou moeten missen. Al onze wijsheid danken wij aan leed en pijn van het vervlogen aardeleven. Een gezicht dat in dit leven met een uitdrukking van wijsheid verschijnt, is zo doordat het de wereldsamenhang in een vroeger leven als smart heeft ervaren.

Bron: GA 100 – Kassel 20 juni 1907 (bladzijde 58-59)