Men zou zich eens moeten afvragen of arbeid die persoonlijk beloond wordt, als zodanig voor het levensbehoud zorgt; of het op deze arbeid aankomt. […] Als de arbeid enkel arbeid is, dan kan zij onder omstandigheden absoluut nutteloos zijn. Stelt u zich eens voor, dat een mens op een eiland zat en veertien dagen lang niets anders zou doen dan stenen gooien. Dat zou een inspannende arbeid zijn en naar gewone menselijke begrippen zou hij daarmee een goed loon kunnen verdienen. Niettemin staat deze arbeid niet in de geringste samenhang met het leven. […] Arbeid op zichzelf heeft geheel geen belang voor het leven, maar alleen arbeid die wijs geleid wordt. Alleen door met verstand gevoerde arbeid is voort te brengen en te creëren wat de mensen dient. […] Het komt er niet op aan dat ergens iemand mooie, abstracte theorieën uitdenkt, de werkelijke vooruitgang hangt ervan af dat iedere individuele mens in sociale zin denken leert. […] Het komt er niet op aan werk te verschaffen, maar dat de arbeid enkel en alleen gebruikt wordt om waardevolle goederen voort te brengen.
Wordt vervolgd
Bron: GA 054 – Hamburg 2 maart 1908 (bladzijde 97-98)