Je zou verwachten dat er van het lezen van hoogstaande literatuur een beschavende werking zou uitgaan, of simpeler gezegd: dat lezers van goede boeken betere mensen worden. Maar wat blijkt? Juist in de wereld van de letteren kom je de onguurste types tegen, regelrechte naarlingen zoals de schrijver Loesberg, of griezels zoals de schrijver A. Moonen. En dan zwijgen we nog maar over het slag mensen dat leeft van letteren zonder zelf iets te presteren, de recensenten.
Geen akeliger jungle dan de wereld der letteren. Ik kan elke aankomende schrijver verzekeren: met biologen die nooit een boek lezen, maar zich bijvoorbeeld exclusief bezighouden met groenwieren, schimmels, zakpijpen of fruitvliegjes, is de omgang beduidend aangenamer dan met dichters, schrijvers, uitgevers, vertalers en critici. Ook met musici is de omgang bepaald makkelijker dan met letterlievenden. En met wiskundigen of fysici of plantsoenarbeiders of stratenmakers, ja zelfs met dominees en imams.
Schrijvers zijn ronduit verschrikkelijk, die hebben langere tenen dan enig ander slag mensen. En zoals John Cheever schreef: hun onderlinge wedijver is groter dan bij sopranen. Stuk voor stuk hypergevoelig en tot ver achter de komma neurotisch. Wees dus verstandig: word nooit schrijver.
Bron: Maarten ’t Hart – Dienstreizen van een thuisblijver (bladzijde 25-26)