Eén ding zal namelijk steeds meer en meer duidelijk worden voor alle mensen, als zij antroposofie opnemen, dat er in de zin van hogere oorzaken helemaal geen geheel afzonderlijke menselijke individualiteiten bestaan, maar dat naast de afzonderlijke individualiteiten het gehele mensengeslacht een eenheid vertegenwoordigt. En steeds meer zal men erkennen dat eigenlijk in de zin van een ware wereldbeschouwing de vinger verstandiger is dan de gehele mens, want hij beeldt zich niet in iets te zijn zonder het gehele menselijke organisme, waartoe hij behoort. In zijn doffe bewustzijn weet hij, dat hij niet bestaan kan zonder het totale organisme. De mensen geven zich echter voortdurend aan illusies over. Ze geloven afgezonderd te zijn door datgene wat in de huid is besloten. Dat zijn ze netzomin als de vinger iets is zonder het gehele organisme. De oorzaak van deze illusie is dat de mens rondwandelen kan en de vinger niet. Wij zijn ten opzichte van de aarde in dezelfde situatie als de vinger ten opzichte van ons organisme.
De wetenschap, die gelooft dat onze aarde een gloeiende kogel is met een harde schaal eromheen, waarop de mensen rondwandelen, die gelooft daarmee de aarde te hebben verklaard, deze wetenschap staat op dezelfde hoogte als een wetenschap die zou geloven dat de mens in wezen niets meer is als zijn beenderstelsel, dat hij uit niets anders dan een zak met beenderen zou bestaan. Want wat gezien wordt van de aarde is hetzelfde als het skelet bij mensen. Het andere wat bij de aarde behoort is van bovenzinnelijke natuur. De aarde is een werkelijk organisme, een werkelijk levend wezen. Als men zich de mens als levend wezen voorstelt, kan men zich zijn bloed voorstellen met de rode en witte bloedlichaampjes: deze kunnen zich slechts in het gehele menselijke organisme ontwikkelen en zo datgene zijn wat ze zijn. Wat deze rode en witte bloedlichaampjes voor de mensen zijn, dat zijn wij mensen voor het aarde-organisme. Wij behoren volkomen aan het aarde-organisme toe, wij zijn een deel van het gehele aardeleven, en wij beschouwen onszelf slechts juist, als wij zeggen: Als afzonderlijke mens zijn wij niets, wij zijn pas volledig als wij ons inleven in de aarde, waaarvan wij slechts het skelet, de minerale schaal beschouwen, zolang wij niet de geestelijke zijde van dit aarde-organisme onderkennen.
Wordt vervolgd
Bron: GA 127 – Die Bedeutung der Geistesforschung für das sittliche Handeln – Bielefeld, 6 maart 1911
Dat is een interessante reeks over moraal en egoisme. Ik ben uw blog gaan volgen na het bericht in de digitale nieuwsbrief van de AViN. De teksten zijn heel prettig te lezen (vertaalt u die zelf?) en geven weer nieuwe stof tot nadenken. Ik heb inmiddels een verwijzing naar uw blog gemaakt op de website http://www.antroposofierotterdam.nl in de Nieuwsrubriek.
Thea van Veen
Bedankt voor uw interesse en ook voor de verwijzing naar mijn blog op de website van antroposofie Rotterdam. Aanvankelijk haalde ik bijna alle citaten en fragmenten uit Nederlandstalige boeken, maar de laatste tijd vertaal ik veel zelf uit de Duitstalige Gesamtausgabe van Steiner die op internet staat. Ik heb niet veel Duits geleerd, dus mocht het hier en daar niet al te best vertaald zijn, dan weet u waar het van komt. 🙂
Pingback: Karma – Moraal – Egoïsme (3 van 5) | De grote Rudolf Steiner Citatensite