Steiner over zijn helderziendheid als kind

Op de eerste algemene vergadering van de antroposofische vereniging, op 4 februari 1913 in Berlijn, sprak Rudolf Steiner over zijn jeugd. In principe zal een occulte leraar nooit zijn eigen persoon in het voetlicht plaatsen, maar voor een keer zag Steiner zich genoodzaakt van deze regel af te wijken. Hij werd er namelijk door Annie Besant (van de Theosophische Vereniging) van beschuldigd onder invloed te staan van de Jezuïeten. Anderen verspreidden het gerucht dat hij een voormalig priester was, ja zelfs een regelrechte Jezuïet. Daarom besloot Rudolf Steiner om de leden een beeld te schetsen van zijn levensloop (het boek “Mijn Levensweg” was nog niet geschreven toen). Hij sprak over zichzelf in de derde persoon.

Hieronder volgt een fragment waarin Steiner spreekt over de zelfmoord van een familielid, waarschijnlijk een tante. (Deze tekst is overgenomen uit tijdschrift De Brug.)

Stationsgebouw te Neudörfl

Toen de knaap acht of negen jaar oud was, werd zijn vader overgeplaatst naar een ander station, naar Neudörfl, een plaatsje tussen Oostenrijk en Hongarije, maar toch al in Hongarije gelegen (tegenwoordig: in Oostenrijk). Voor de verhuizing deed zich een merkwaardig voorval voor. De knaap zat op een dag alleen in de wachtzaal op een bank. In de ene hoek stond een kachel, in de muur daartegenover bevond zich een deur. In de hoek van waaruit men zowel de kachel als de deur kon zien, zat de knaap. Hij was toen nog zeer, zeer jong. En toen hij daar zo zat ging de deur open en trad er en vrouw binnen, die hij nog nooit gezien had, maar die wel goed geleek op een familielid. De vrouw schreed tot in het midden van de kamer, maakte gebaren en sprak ook woorden die ongeveer als volgt kunnen weergegeven worden: “Probeer nu en later zoveel als je kan voor mij te doen !” Dan was ze nog een ogenblik aanwezig en maakte gebaren die nooit meer uit de ziel verdwijnen als men ze eenmaal gezien heeft, ging naar de kachel en verdween in de kachel. Deze gebeurtenis maakte een zeer grote indruk op de knaap. Er was niemand in zijn familie met wie hij hierover kon spreken, want hij zou toen reeds de grofste woorden over zijn dom bijgeloof hebben moeten slikken. Na deze gebeurtenis ging het als volgt. De vader die anders zeer opgewekt was, werd heel bedroefd en de knaap kon zien dat hij iets niet wilde zeggen dat hij wist. Enkele dagen later kwam dan toch aan het licht dat op hetzelfde ogenblik dat de jongen die vrouw in de wachtzaal had gezien, een naast familielid zelfmoord had gepleegd, en dat op een plaats die tamelijk ver verwijderd was van het bewuste station. De knaap had dit familielid nooit gezien en er ook nooit veel over gehoord, want, het moet gezegd zijn, wat er in zijn omgeving verteld werd, daarvoor was hij een beetje doof, het ging zijn ene oor in en het andere weer uit. Deze gebeurtenis maakte een grote indruk want er bestaat geen twijfel over dat het hier ging om het bezoek van de geest van de persoon die zelfmoord gepleegd had. Vanaf dat ogenblik begon voor de knaap een leven in de ziel waardoor hem werelden geopenbaard werden waarin niet alleen fysieke bomen en bergen tot de ziel van de mens spreken, maar ook de werelden die daarachter steken. Van dan af leefde de knaap met de geesten van de natuur die in zo’n landschap bijzonder waar te nemen zijn.

 Berlijn, 4 februari 1913  (GA-nummer mij onbekend)