Het devachan – vraagtekens en bedenkingen

Op 15 april plaatste ik hier een kort fragment van Rudolf Steiner over het devachan.

Hierin staat het volgende van Steiner: En nu begint voor de mens de tijd van het devachan, de intrede in de geestelijke wereld, in het vaderland der goden en alle geestelijke wezens. Als de mens deze wereld binnentreedt, beleeft hij een gevoel dat men vergelijken kan met de bevrijding van een plant die in een smalle rotsspleet groeide en plotseling in het licht binnengaat(emporwächst). Want wanneer de mens in deze hemelwereld binnenkomt, beleeft hij in zich de volkomen geestelijke vrijheid en hij geniet voortaan de absolute gelukzaligheid.

Want, wat is eigenlijk deze tijd van het devachan? U kunt zich daar een voorstelling van maken als u overweegt, dat de mens hier de voorbereiding treft voor een nieuw leven, voor een nieuwe wedergeboorte. In de fysieke wereld, in deze aardse wereld (unteren Welt) heeft de mens zo veel ervaren en beleefd en deze ervaringen heeft hij mee naar boven genomen (hinübergenommen). Hij heeft deze als een vrucht van het leven in zich opgenomen, wat hij nu vrij in zich verwerken kan. Hij vormt zich nu in de devachantijd een oerbeeld voor een nieuw leven. Dat geschiedt gedurende een lange, lange tijd. Dat is een scheppen aan het eigen leven (Sein) en dit scheppen, dit produceren is met gelukzaligheid verknoopt.

Het is voor de mensen een lust om in het devachan de vrucht van het voorbije leven in te weven in het plan voor een nieuw leven.”

Nu gaat het er mij niet om of dit, wat hij hier zegt, waar is of niet waar. Velen zullen natuurlijk zeggen, dat het een bedenksel is van Steiner en dat men dit eerst maar eens moet bewijzen. Maar ook zonder iets te kunnen bewijzen, kan men nog wel eens ergens de waarheid van inzien. Ik ben in ieder geval absoluut overtuigd dat het waar is wat hij hier beweert.

Dat neemt niet weg dat ik er bedenkingen bij heb en veel in het werk van Steiner maar weinig begrijp. Want hij beweert in deze tekst dus, dat de mens in de devachantijd de ervaringen en belevenissen van het voorbije leven verwerkt en nu werkt aan de voorbereiding van een nieuw aardeleven. Bij dit scheppen beleeft de mens absolute gelukzaligheid. Dat is natuurlijk prachtig en om eerlijk te zijn, ik heb er nu al zin aan, maar ik vraag mij af: als een mens nu een moeilijk en droevig levenslot tegemoet gaat – en dat is voor het merendeel der mensen toch het geval -, hoe kan het dan hoogste lust zijn om dit lot zelf te scheppen? Ik zou eerder zeggen dat men er als een berg tegenop ziet, als men bijvoorbeeld voor zich ziet dat men armoede, ziekte, rampen of allerlei andere ellende moet doormaken. Ik begrijp wel dat men bepaalde minder goede daden of misschien zelfs misdaden uit een vorig leven goed wil maken, maar dat neemt niet weg dat het evengoed niet bepaald een groot plezier is, als men aan het plan voor een dergelijk levenslot werkt.

Schilderij van Hein Walter