In de achttiende eeuw leefde er in Duitsland een zeer grote geest, Lessing. Hij heeft buitengewoon veel geestelijk goed aan de Duitse beschaving bijgedragen. Ook nu wordt hij nog algemeen erkend. Professoren die Duitse literatuur behandelen, geven dikwijls maandenlang college over Lessing. Er bestaat ook een boek in de sociaaldemocratische literatuur, geschreven door een Lessingspecialist, Franz Mehring: Die Lessing-Legende. Hij heeft een ander standpunt ten opzichte van Lessing. Je kunt niet zeggen dat dat standpunt juist is; maar in elk geval komt er dus zelfs in de sociaaldemocratische literatuur een heel dik boek van Franz Mehring over Lessing voor. Om kort te gaan, Lessing wordt als een groot man beschouwd.
Maar die Lessing van wie ook nu nog overal toneelstukken worden opgevoerd die erg gewaardeerd worden, die Lessing heeft toen hij al heel oud was, een klein werkje geschreven Die Erziehung des Menschengeschlechts. En hij beëindigt dat met te zeggen dat je de ziel eigenlijk niet goed kunt beschouwen, dat je eigenlijk niets goed weten kunt over het psychische leven, zonder het bestaan van reïncarnatie aan te nemen; en dat je, als je er dieper over nadenkt, eigenlijk op gezichtspunten komt die primitieve mensen al hadden. Die hebben namelijk allemaal in reïncarnatie geloofd. Daar is men pas later van afgestapt toen men ‘modern’ was geworden. Lessing zei: Waarom zou nu iets onnozel moeten zijn, omdat mensen uit de oudste tijden het hebben geloofd? – Kortom, Lessing zelf heeft gezegd dat hij het psychische leven van de mens alleen kan begrijpen als hij zich houdt aan dat oergeloof in reïncarnatie.
U kunt zich wel indenken dat onze huidige zogenaamde onderzoekers daardoor verschrikkelijk in verlegenheid komen. Want die onderzoekers zeggen: Lessing was een van de grootste mannen van alle tijden. Maar die reïncarnatie, dat is onnozel. – Ja, hoe speel je dat klaar? – Nou ja, toen was Lessing immers al oud. Hij werd zwakzinnig. Reïncarnatie, dat wordt door ons niet aangenomen!
Zo zijn de mensen, ziet u. Zolang iets in hun kraam te pas komt, nemen ze het aan en degene om wie het gaat wordt als groot man bestempeld. Maar als hij nu juist iets gezegd heeft dat niet in hun kraam te pas komt, dan is hij vroegtijdig zwakzinnig geworden.
Bron: GA 349 – Het leven van mens en aarde – Dornach 18 april 1923
